[In de marge: ’t Vrouwenclooster geplunderd door de Hollanders tot daege des biscops ] ende smeten onse kerk aan byde eynden op, ende sy stieten dat raempt op dat Heylig Graff uyt ende braken dat Heylich Graff boven ontwee, ende braken een isere tralie uyt in die saale van de vrouwenhuys, ende cropen daerdoor. Ende sij namen ons twe- entwintig bedden en al dat sij [sic, lees: wij] hadden en spolyeerden ons clooster also datter niet soo veel in ’t clooster en bleef daer men een spreul- ken in coken cost. Sij vingen ons knegs ende sij namen al ons bees- ten ende sij sloegen hier in ’t clooster 148 glasen uyt, behalven die sij buten op dat hof uytsloegen. Ende doe deede Jan van Belre- sum die veltheer mijn haalen voer ons kerk en vraegden mijn of die knegten dat Hyl[ig] Sacrament ook gerueneert hadden, of dat sij ons kelken hadden genomen. Doe syde ik neen. Dan dede mijn groet beclagh hoe wij tot dese groote verderflijke schade quamen, want wij in des heeren lant saten ende nimant te cort hadde gedaen. So beval die veltheer voorseyd mij, dat ik hem eenen dienre na soude senden. Wes hij veynden cost dat ons hoorden, soude hij ons weder doen geven.

[In de marge: ’t Vrouwenclooster geplunderd door de Hollanders tot daege des biscops ] ende smeten onse kerk aan byde eynden op, ende sy stieten dat raempt op dat Heylig Graff uyt ende braken dat Heylich Graff boven ontwee, ende braken een isere tralie uyt in die saale van de vrouwenhuys, ende cropen daerdoor. Ende sij namen ons twe- entwintig bedden en al dat sij [sic, lees: wij] hadden en spolyeerden ons clooster also datter niet soo veel in ’t clooster en bleef daer men een spreul- ken in coken cost. Sij vingen ons knegs ende sij namen al ons bees- ten ende sij sloegen hier in ’t clooster 148 glasen uyt, behalven die sij buten op dat hof uytsloegen. Ende doe deede Jan van Belre- sum die veltheer mijn haalen voer ons kerk en vraegden mijn of die knegten dat Hyl[ig] Sacrament ook gerueneert hadden, of dat sij ons kelken hadden genomen. Doe syde ik neen. Dan dede mijn groet beclagh hoe wij tot dese groote verderflijke schade quamen, want wij in des heeren lant saten ende nimant te cort hadde gedaen. So beval die veltheer voorseyd mij, dat ik hem eenen dienre na soude senden. Wes hij veynden cost dat ons hoorden, soude hij ons weder doen geven.