In 1581 gaven de Staten een gemeenschappelijk reglement met instructie aan Oudwijk, St. Servaas, Den Daal, Vrouwenklooster en Wittevrouwen, die sindsdien in die vaste volgorde tezamen de 'vijf jufferen of ridderschapsconventen' vormden. De leden waren van adel en daarom kwamen deze geprotestantiseerde instellingen onder het bestuur van de ridderschap te staan Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen , 645. . De ridderschap kreeg het benoemingsrecht van abdissen en jonkvrouwen, dus de begeving van de pas ingestelde prebenden, en voorts het toestemmingsrecht in alle zaken van enig belang voor de conventen, benevens het bestuur over abdissen en nonnen Archief Staten van Utrecht in de landsheerlijke tijd, inv.nr. 649, fol. 63. Voor de tekst van dit reglement zie ook hierna: archief St. Steven, inv.nr. 2, 1581. , inclusief de overgebleven katholieke nonnen, die op alimentatie waren gesteld en hun gemeenschappelijk religieus leven hadden moeten opgeven. Als jonkvrouwen met een prebende behielden zij hun plaats in de overigens protestantse conventen. Kwam er een prebende vacant, dan werd voortaan een ongehuwde gereformeerde jonkvrouw van Stichtse adel benoemd.

In 1581 gaven de Staten een gemeenschappelijk reglement met instructie aan Oudwijk, St. Servaas, Den Daal, Vrouwenklooster en Wittevrouwen, die sindsdien in die vaste volgorde tezamen de 'vijf jufferen of ridderschapsconventen' vormden. De leden waren van adel en daarom kwamen deze geprotestantiseerde instellingen onder het bestuur van de ridderschap te staan Rengers Hora Siccama, De geestelijke en kerkelijke goederen , 645. . De ridderschap kreeg het benoemingsrecht van abdissen en jonkvrouwen, dus de begeving van de pas ingestelde prebenden, en voorts het toestemmingsrecht in alle zaken van enig belang voor de conventen, benevens het bestuur over abdissen en nonnen Archief Staten van Utrecht in de landsheerlijke tijd, inv.nr. 649, fol. 63. Voor de tekst van dit reglement zie ook hierna: archief St. Steven, inv.nr. 2, 1581. , inclusief de overgebleven katholieke nonnen, die op alimentatie waren gesteld en hun gemeenschappelijk religieus leven hadden moeten opgeven. Als jonkvrouwen met een prebende behielden zij hun plaats in de overigens protestantse conventen. Kwam er een prebende vacant, dan werd voortaan een ongehuwde gereformeerde jonkvrouw van Stichtse adel benoemd.