Utrecht, stad, Dom, proost-aartsdiaken
63. 1612-1613In 1626 werd het college van superintendenten opgericht: een commissie van de ridderschap voor het dagelijks bestuur van de vijf jufferenconventen gezamenlijk Matthaeus, Fundationes , 490-493, 11 februari 1626. Zie ook: archief Staten van Utrecht, inv.nrs. 770- 774. . Deze superintendenten werden steeds benoemd voor de tijd van drie jaar en op een vast traktement, met als voornaamste taak het verhuren, verpachten en inspecteren van alle conventslanderijen, meestentijds samen met de rentmeesters Archief Huis Hardenbroek, inv.nr. 443, waarin 'Poincten van redres' van de jufferenconventen door de ridderschap van Utrecht, ca. 1666. . Na 1676 kwam dit, afgezien van de goedereninspectie, vooral neer op het afhoren en sluiten van de rentmeestersrekeningen. Zij kwamen eens in de twee weken in vergadering bijeen in de ridderschapskamer, een aanbouw van de Statenkamer aan het Janskerkhof te Utrecht.Ook het goederenbeheer door de rentmeesters werd na 1626 veelvuldig gecombineerd. Dit was het geval bij de rentmeesterschappen van Oudwijk en Vrouwenklooster. De tresorier werd terzijde gestaan door een klerk. Vergelijkbare combinaties kwamen in de jaren 1682-1685 en 1707-1760 tot stand tussen de rentambten van Mariëndaal, Vrouwenklooster, en Wittevrouwen. In 1685-1707 en 1760-1798 werd daaraan ook het rentmeesterschap van de St. Servaasabdij toegevoegd De Hullu en Waller Zeper, Catalogus kleine kapittelen en kloosters , 168-169. , zodat toen vier van de vijf conventen in één hand verenigd waren. Voor elke instelling bleef overigens wel een afzonderlijke administratie en een afzonderlijke jaarrekening bestaan. Alleen Oudwijk, verreweg het meest omvangrijke rentambt, behield na 1660 steeds een eigen, afzonderlijke rentmeester.In de zeventiende eeuw geschiedden de benoemingen in de prebenden door middel van loting. De voordracht gebeurde door één van de leden van de ridderschap, vanaf 1620 bij toerbeurt. Hiervoor werden complete roosters opgesteld Matthaeus, Fundationes , 487; archief Staten van Utrecht, inv.nr. 738, 7 augustus 1620. Voor het Wittevrouwenklooster gold een afwijkende regeling. . In de samenstelling en de aantallen prebenden werden in de zeventiende en achttiende eeuw herhaaldelijk wijzigingen doorgevoerd Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 737-2, alfabetische index op de ridderschapsresoluties. Hierin chronologische lijsten van alle gebeneficieerden met prelaturen, 1626-1785, gevolgd door lijsten van alle gebeneficieerden met prebenden in de afzonderlijke conventen, 1618- 1792. . In 1626 besloot de ridderschap in de vrouwenkloosters geen abdis meer te benoemen maar een vrouwe.
subject
Utrecht, stad, Dom, proost-aartsdiaken
label
Utrecht, stad, Dom, proost-aartsdiaken