[In de marge: Keyser Karel in Utrecht ] Int jaar ons Heeren 1540 quam de keyser van Romen, Carolus genaampt, coning van Spanyen, in die stad van Utrecht op Onsen Onsen [sic] Live Vrouwenavont Assumptio, des avons ontrent aght uuren, mit groote triumphe. Ende hij had bij hem een cardinaal, een legaet, een biscop en veel hartogen en graven ende edelmannen, die alom costelijk waren in gulden laken ende fluelen, clynodien van gout ende gesteente, maar de keyserlijke mayestyt en had anders niet aan sijn lijf als swart laken, so hy rouwe droeg over sijn coninginne. De ridderschap van de stad van Utrecht reden allegader den keyser tegemoet een groot stucx buten de stad. Ende hij quam de Tolle- steegpoorte in. Ende al dat ridderschap had an swart van flueel ende elx een groten gouden keten om horen hals. Ende van Culenborgh die schout, geheyten den heer van Rynswoude quam mit die borgermeysters van der stad, den keyser ook tege- moete buyten die poorte van der stad voorgenoempt. Ende de schoute viel den keyser driemaal te voete ende presenteerden hem sijnen roede. Die keyser gaf se hem weder ende doe vielen die borgermey- sters hem te voete ende presenteerde hem de sleutelen van der stadt, die worden hem ook wedergegeven. Alle die edelen van der stad haelden die keyserlijke mayestyt mede in ende waren al in ’t swart gecleet ende elx had een bernende toertse in zijn handt. Alle de borgeren waren ook in ’t zwart gekleet ende hoer clederen en hosen doersneden op dat cruys, in hoere volle harnas, ende gingen de keyserlyke mayestyt meer dan een halve mijle tegemoet. Onsen eerweerdigen biscop Gergius van Egmont, heer Jan van Egmont sijnen soon ende Jan van Boemel suffragaan tot Utrecht, den abt van Sint-Paulus, den abt van Oostbroek waren in haar goude choorcappen, ende vilen de keyserlijke mayestyt

[In de marge: Keyser Karel in Utrecht ] Int jaar ons Heeren 1540 quam de keyser van Romen, Carolus genaampt, coning van Spanyen, in die stad van Utrecht op Onsen Onsen [sic] Live Vrouwenavont Assumptio, des avons ontrent aght uuren, mit groote triumphe. Ende hij had bij hem een cardinaal, een legaet, een biscop en veel hartogen en graven ende edelmannen, die alom costelijk waren in gulden laken ende fluelen, clynodien van gout ende gesteente, maar de keyserlijke mayestyt en had anders niet aan sijn lijf als swart laken, so hy rouwe droeg over sijn coninginne. De ridderschap van de stad van Utrecht reden allegader den keyser tegemoet een groot stucx buten de stad. Ende hij quam de Tolle- steegpoorte in. Ende al dat ridderschap had an swart van flueel ende elx een groten gouden keten om horen hals. Ende van Culenborgh die schout, geheyten den heer van Rynswoude quam mit die borgermeysters van der stad, den keyser ook tege- moete buyten die poorte van der stad voorgenoempt. Ende de schoute viel den keyser driemaal te voete ende presenteerden hem sijnen roede. Die keyser gaf se hem weder ende doe vielen die borgermey- sters hem te voete ende presenteerde hem de sleutelen van der stadt, die worden hem ook wedergegeven. Alle die edelen van der stad haelden die keyserlijke mayestyt mede in ende waren al in ’t swart gecleet ende elx had een bernende toertse in zijn handt. Alle de borgeren waren ook in ’t zwart gekleet ende hoer clederen en hosen doersneden op dat cruys, in hoere volle harnas, ende gingen de keyserlyke mayestyt meer dan een halve mijle tegemoet. Onsen eerweerdigen biscop Gergius van Egmont, heer Jan van Egmont sijnen soon ende Jan van Boemel suffragaan tot Utrecht, den abt van Sint-Paulus, den abt van Oostbroek waren in haar goude choorcappen, ende vilen de keyserlijke mayestyt

[In de marge: Keyser Karel in Utrecht ] Int jaar ons Heeren 1540 quam de keyser van Romen, Carolus genaampt, coning van Spanyen, in die stad van Utrecht op Onsen Onsen [sic] Live Vrouwenavont Assumptio, des avons ontrent aght uuren, mit groote triumphe. Ende hij had bij hem een cardinaal, een legaet, een biscop en veel hartogen en graven ende edelmannen, die alom costelijk waren in gulden laken ende fluelen, clynodien van gout ende gesteente, maar de keyserlijke mayestyt en had anders niet aan sijn lijf als swart laken, so hy rouwe droeg over sijn coninginne. De ridderschap van de stad van Utrecht reden allegader den keyser tegemoet een groot stucx buten de stad. Ende hij quam de Tolle- steegpoorte in. Ende al dat ridderschap had an swart van flueel ende elx een groten gouden keten om horen hals. Ende van Culenborgh die schout, geheyten den heer van Rynswoude quam mit die borgermeysters van der stad, den keyser ook tege- moete buyten die poorte van der stad voorgenoempt. Ende de schoute viel den keyser driemaal te voete ende presenteerden hem sijnen roede. Die keyser gaf se hem weder ende doe vielen die borgermey- sters hem te voete ende presenteerde hem de sleutelen van der stadt, die worden hem ook wedergegeven. Alle die edelen van der stad haelden die keyserlijke mayestyt mede in ende waren al in ’t swart gecleet ende elx had een bernende toertse in zijn handt. Alle de borgeren waren ook in ’t zwart gekleet ende hoer clederen en hosen doersneden op dat cruys, in hoere volle harnas, ende gingen de keyserlyke mayestyt meer dan een halve mijle tegemoet. Onsen eerweerdigen biscop Gergius van Egmont, heer Jan van Egmont sijnen soon ende Jan van Boemel suffragaan tot Utrecht, den abt van Sint-Paulus, den abt van Oostbroek waren in haar goude choorcappen, ende vilen de keyserlijke mayestyt