Tevens stelden de Staten van Utrecht in 1598 een instructie op voor de rentmeesters. Zij werden voortaan benoemd door de Staten van Utrecht op voordracht van de ridderschap, die ook het uitgavenbeleid regelde Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 349-4, fol. 290, en inv.nr. 738-1, 27 januari 1598. . De rentmeester stelde de jaarrekeningen in drievoud op: één exemplaar voor de rentmeester zelf, het zogenoemde rendantsexemplaar, één exemplaar voor abdis en convent en één voor de ridderschap. De rekeningen moesten worden gecontroleerd door een commissie uit de ridderschap, veelal in aanwezigheid van de secretaris van de Staten van Utrecht en aanvankelijk ook de abdis van het betreffende klooster. Tussen 1600 en 1604 werden deze nieuwe regelingen van de Staten in alle vijf vrouwenkloosters In Oudwijk in 1600, in St. Servaas, Vrouwenklooster en Wittevrouwen in 1601 en in Mariëndaal in 1604. doorgevoerd. Wijzigingen die in de loop der tijden nog werden aangebracht, waren vooral bedoeld om de regelingen voordeliger te maken voor de belanghebbenden en het bestuur en beheer efficiënter te maken door verdere concentratie en onderlinge afstemming van het beheer van de conventen.

Tevens stelden de Staten van Utrecht in 1598 een instructie op voor de rentmeesters. Zij werden voortaan benoemd door de Staten van Utrecht op voordracht van de ridderschap, die ook het uitgavenbeleid regelde Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 349-4, fol. 290, en inv.nr. 738-1, 27 januari 1598. . De rentmeester stelde de jaarrekeningen in drievoud op: één exemplaar voor de rentmeester zelf, het zogenoemde rendantsexemplaar, één exemplaar voor abdis en convent en één voor de ridderschap. De rekeningen moesten worden gecontroleerd door een commissie uit de ridderschap, veelal in aanwezigheid van de secretaris van de Staten van Utrecht en aanvankelijk ook de abdis van het betreffende klooster. Tussen 1600 en 1604 werden deze nieuwe regelingen van de Staten in alle vijf vrouwenkloosters In Oudwijk in 1600, in St. Servaas, Vrouwenklooster en Wittevrouwen in 1601 en in Mariëndaal in 1604. doorgevoerd. Wijzigingen die in de loop der tijden nog werden aangebracht, waren vooral bedoeld om de regelingen voordeliger te maken voor de belanghebbenden en het bestuur en beheer efficiënter te maken door verdere concentratie en onderlinge afstemming van het beheer van de conventen.