De blijvende grondslag voor het bestuur en beheer door de ridderschap vormde uiteindelijk de instructie die de Staten van Utrecht in 1598 ten behoeve van de vijf jufferenconventen vaststelden Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 349-4, fol. 287v, 27 januari 1598, en inv.nr. 738-1, 27 januari 1598. . De ridderschap ontving het recht om landerijen te verpachten of te verhuren en behield de begeving van de prebenden aan gereformeerde, adellijke ongehuwde jonkvrouwen. Deze moesten tenminste acht jaar oud zijn om alvast voor een kinderprebende (een deel van een prebende) in aanmerking te komen. De ridderschap bezat ook het recht om in elk van de conventen de abdis of vrouwe te benoemen.

De blijvende grondslag voor het bestuur en beheer door de ridderschap vormde uiteindelijk de instructie die de Staten van Utrecht in 1598 ten behoeve van de vijf jufferenconventen vaststelden Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 349-4, fol. 287v, 27 januari 1598, en inv.nr. 738-1, 27 januari 1598. . De ridderschap ontving het recht om landerijen te verpachten of te verhuren en behield de begeving van de prebenden aan gereformeerde, adellijke ongehuwde jonkvrouwen. Deze moesten tenminste acht jaar oud zijn om alvast voor een kinderprebende (een deel van een prebende) in aanmerking te komen. De ridderschap bezat ook het recht om in elk van de conventen de abdis of vrouwe te benoemen.