71. 1626-162773. 1628-162974. 1628-162979. 1636-163780. 1637-163884. 1644-164585. 1645-1646115. 1703-1719In de zeventiende eeuw geschiedden de benoemingen in de prebenden door middel van loting. De voordracht gebeurde door één van de leden van de ridderschap, vanaf 1620 bij toerbeurt. Hiervoor werden complete roosters opgesteld Matthaeus, Fundationes , 487; archief Staten van Utrecht, inv.nr. 738, 7 augustus 1620. Voor het Wittevrouwenklooster gold een afwijkende regeling. . In de samenstelling en de aantallen prebenden werden in de zeventiende en achttiende eeuw herhaaldelijk wijzigingen doorgevoerd Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 737-2, alfabetische index op de ridderschapsresoluties. Hierin chronologische lijsten van alle gebeneficieerden met prelaturen, 1626-1785, gevolgd door lijsten van alle gebeneficieerden met prebenden in de afzonderlijke conventen, 1618- 1792. . In 1626 besloot de ridderschap in de vrouwenkloosters geen abdis meer te benoemen maar een vrouwe.Deze vrouwen ontvingen een zogeheten prelatuurschap, waaraan een uitkering verbonden was die het dubbele bedroeg van een gewone prebende Van Kalveen, 'De vijf adellijke vrouwenkloosters', 166. . In een aantal gevallen werd sinds het midden van de zeventiende eeuw de volledige prebende van het prelatuurschap verdeeld over enkele jufferen. In de loop van de zeventiende eeuw werd de administratie van de prebenden vereenvoudigd. Vanaf 1635 werden er van de begeving van de prebenden geen akten meer opgesteld of charters uitgevaardigd; een afschrift van de betreffende ridderschapsresolutie was voldoende. Aanvankelijk moest een lid van de ridderschap zijn nominatie in een prebende officieel in de vergadering meedelen. Vanaf 1648 volstond men met een melding van de door hem voorgedragen juffer aan de ridderschapssecretaris ter registratie Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 731, 27 april 1648, 4 mei 1716, 2 juli 1735. .Formeel gesproken bleven de conventen dus bestaan. In de praktijk werd de band van de jufferen met hun convent echter steeds losser. In de loop van de zeventiende eeuw gingen zij steeds meer verspreid wonen in de stad Utrecht De Hullu en Waller Zeper, Catalogus kleine kapittelen en kloosters , 123-124. Overzicht van de ridderschapsresoluties in: archief Staten van Utrecht, inv.nr. 737-2, 'Alphabetische index', letter P. , buiten hun oorspronkelijke conventshuis of voormalige kloostergebouw. Hoe pakten de genoemde veranderingen uit voor de afzonderlijke conventen? Hieronder volgt een kort overzicht.65. 1616-1617528. 1752-1760469. Akte van belening door de staten van Utrecht van Jeronimus van Tuyll van Serooskerken, na overlijden van zijn vader Philibert, met de Oud Wulvense tienden te Houten, de Overmaatse tienden in Den Eng, de Nederkampse tienden in 't Goy, de Heemsteder tienden in het gerecht van Wulven en veertig morgen land in het gerecht van 't Goy en het kerspel van Houten, 1662 jan. 2142. 1579 jan. 15, 1579 april 8 (getransfigeerd)164. Antonis de Goijer, huismeester van het S. Maartensgasthuis in de Bemuurde weerd, 1634 juni 26. Afgelost, 1649165. Anthonis van Mansfelt namens de kinderen van Wernart van Velthuijsen Jacobszone, 1634 mrt. 28. Afgelost, 16501.2.01.3.02. Houten en ‘t Goy