NL-UtHUA_A100820_000330.jpg
togen sy in ’t clooster der cathusers buten Utrecht, ende des an- deren dags togen si weder over die Vaert. In den Advent namen sij dat Huys van Schonauwe in ende dat deede de stad van Utrecht. En cors daarna nam het biscopsvolk dat Huys te Beverweerde in. Ende daer hadden wij acht van onsen mestverkens geslagen, ende wij hadden weyt ende haver ende capoenen, maar wij kregen ons speck weder, ende een redelyken penning voor ons ander goet. [In de marge: De cloosters door den biscop geschat ] Doe liet den biscop alle de cloosteren buyten Utrecht staende verschryven, op eenen dagh daer te comen, also wij altegader deeden. Ende doe worden alle die clo- steren geset op die helfte die sij de borgers van de stadt van Utrecht hadden moeten geven, elx naer advenant dat sij gegeven hadden. Ende soo moesten wij ook doe die biscop geven 50 goude guldens. Men syde ons, dat wij ’t hem sijn genade soude leenen, so hij bescort ende belast was ende ook soude men ’t ons corten aan precaregelde, maar wy en kregen geen gelt weder.Op Paeschavond anno 1528 sond onsen genadigen heer ons een brief en alle die cloosteren buten Utrecht dat wij al brengen soude ewech dat wij hadden, want hij soude ons sijn gely wel houden, dan zijn genade en kost ons niet vyligen voor die ruter en knegten van zijn keyserlijke mayesteyt. Ende ontrent Sinte-Victors daer- voer so hadde sijn genade ons ook geschreven, dat wij geenrehande goet daer men sijn rebellen mede mocht spijsen ofte stercken in de stadt van Utrecht niet en soude brengen. Soo waren wij in grooten last ende wisten niet waar wij ons goet en beesten soude brengen. Edoch wij brochten al ons beste goet en beesten tot Amersfoort ende wij huerden daer een stal voor ons beesten ende een huys. Daar woonden 13 van ons joffrouwen in ende ook vier maagden. Ende woenden daerin 13 weeken en gaven voer die huer van het huys XV gulden. Des dags voor Meyavont bernde de Gelderse ruters die binnen Utrecht lagen dat clooster tot Vredendal al te samen of. Des dags na Sinte-Servaasdagh quam heer Jan van Belre- sum hier mit alle de knegten die opten Paeschavont op de Vaart quamen van die Hollanders wegen. Ende sy barnde onse wyntmolen