Both, Anna Cornelia
Deze vrouwen ontvingen een zogeheten prelatuurschap, waaraan een uitkering verbonden was die het dubbele bedroeg van een gewone prebende Van Kalveen, 'De vijf adellijke vrouwenkloosters', 166. . In een aantal gevallen werd sinds het midden van de zeventiende eeuw de volledige prebende van het prelatuurschap verdeeld over enkele jufferen. In de loop van de zeventiende eeuw werd de administratie van de prebenden vereenvoudigd. Vanaf 1635 werden er van de begeving van de prebenden geen akten meer opgesteld of charters uitgevaardigd; een afschrift van de betreffende ridderschapsresolutie was voldoende. Aanvankelijk moest een lid van de ridderschap zijn nominatie in een prebende officieel in de vergadering meedelen. Vanaf 1648 volstond men met een melding van de door hem voorgedragen juffer aan de ridderschapssecretaris ter registratie Archief Staten van Utrecht, inv.nr. 731, 27 april 1648, 4 mei 1716, 2 juli 1735. .Formeel gesproken bleven de conventen dus bestaan. In de praktijk werd de band van de jufferen met hun convent echter steeds losser. In de loop van de zeventiende eeuw gingen zij steeds meer verspreid wonen in de stad Utrecht De Hullu en Waller Zeper, Catalogus kleine kapittelen en kloosters , 123-124. Overzicht van de ridderschapsresoluties in: archief Staten van Utrecht, inv.nr. 737-2, 'Alphabetische index', letter P. , buiten hun oorspronkelijke conventshuis of voormalige kloostergebouw. Hoe pakten de genoemde veranderingen uit voor de afzonderlijke conventen? Hieronder volgt een kort overzicht.
subject
Both, Anna Cornelia
label
Both, Anna Cornelia