Two groups of horsemen from a Crucifixion scene

Op de voorgrond van het oplopende landschap met links struikgewas en rechts een opstapeling van rotsen, rijdt de blinde Longinus met neergeslagen ogen. Hij hield in de rechterhand de lans, de linker laat hij rusten op de schouder van de jonge ruiter, die naast hem rijdt. Deze ziet omhoog en richtte met zijn rechterhand Longinus' lans, terwijl zijn linker zich naast de paardenkop bevindt. De derde ruiter heeft de rechterarm naar voren wegens de zich omlaag strekkende paardehals. Achter hen rijden twee mannen, die omhoog kijken (naar Christus aan het kruis) en een derde man (de aanwezigheid van zijn paard kan slechts worden vermoed). Longinus draagt hozen en een lange mantel, waarvan het achterpand over de paardenkroep heen ligt en een deel van het voorpand tussen zijn rechterbeen en de schabrak naar achteren uitwaait. De jonge ruiter met geschoeide rechterhand draagt een gegorde, op de borst openstaande mantel, waardoor een deel van het borstharnas en de daaronder gedragen maliën onbedekt blijven; de ruiter met tulband een harnas met schouderschilden, waaronder een deel van de kleding tevoorschijn komt. De twee opziende mannen zijn gehuld in hun mantel en dragen lederen helmkappen, de derde figuur, eveneens met tulband, draagt een mantel over de maliënkolder. In de paardenbekken, waarin de tanden zichtbaar zijn, bevinden zich bitten.

Two groups of horsemen from a Crucifixion scene

Op de voorgrond van het oplopende landschap met links struikgewas en rechts een opstapeling van rotsen, rijdt de blinde Longinus met neergeslagen ogen. Hij hield in de rechterhand de lans, de linker laat hij rusten op de schouder van de jonge ruiter, die naast hem rijdt. Deze ziet omhoog en richtte met zijn rechterhand Longinus' lans, terwijl zijn linker zich naast de paardenkop bevindt. De derde ruiter heeft de rechterarm naar voren wegens de zich omlaag strekkende paardehals. Achter hen rijden twee mannen, die omhoog kijken (naar Christus aan het kruis) en een derde man (de aanwezigheid van zijn paard kan slechts worden vermoed). Longinus draagt hozen en een lange mantel, waarvan het achterpand over de paardenkroep heen ligt en een deel van het voorpand tussen zijn rechterbeen en de schabrak naar achteren uitwaait. De jonge ruiter met geschoeide rechterhand draagt een gegorde, op de borst openstaande mantel, waardoor een deel van het borstharnas en de daaronder gedragen maliën onbedekt blijven; de ruiter met tulband een harnas met schouderschilden, waaronder een deel van de kleding tevoorschijn komt. De twee opziende mannen zijn gehuld in hun mantel en dragen lederen helmkappen, de derde figuur, eveneens met tulband, draagt een mantel over de maliënkolder. In de paardenbekken, waarin de tanden zichtbaar zijn, bevinden zich bitten.