Kaarsenkroon van twee hoogten met ieder acht armen

Het voorwerp bestaat uit een ijzeren stang en en ijzeren splitpen en de volgende gegoten delen van geel koper: de hangring, de Mariafiguur met de op haar hoofd geklonken kroon, de stam, de leeuwenkop met de trekring, twee keer acht armen met de er bij behorende vetvangers en kaarsenhouders. De hangring gaat onderaan over in een achtvlakkige buisstuk. De op de maansikkel geplaatste Mariafiguur is omgeven door een stralenkrans. Haar kleed is versierd met geponste stermotieven, de zoom van de mantel is geponst bewerkt. Het haar reikt op de rug tot het middel. Haar kroon is samengesteld uit vijf bladeren. De stam is zodanig gevormd, dat er twee bollen en enkele dubbele door een rib gescheiden holronde profileringen in zijn te herkennen. De stam heeft twee standringen met telkens acht inkepingen, die ongemerkt zijn, dan wel gemerkt zijn met één t/m zeven punten. De standringen zijn naar buiten toe met fijne groeven versierd. Aan het onderste ronde zich versmallende einde van de stam zit een ijzeren ring, die met twee nokken bevestigd is. Tevens zijn in het onderste eind resp. twee keer één en twee keer twee ronde gaten geboord. Deze gaten corresponderen met de openingen in de ronde (niet op de bajonetsluiting passende) aanzet van de leeuwenkop, die de onderkant van de stam maskeert. In de muil van de leeuw hangt een ring, waarvan de einden niet aaneen zijn geklonken. Door de stam, de Mariafiguur en de hangring is de ronde smeedijzeren stang geklonken, die onderaan in een knop eindigt en bovenaan voorzien is van de spleet, waardoor de splitpen is gestoken. Alle armen zijn op de bevestigingsnokken en op de uiteinden, waarin de kaarsenhouders met de vetvangers zijn geplaatst ongemerkt dan wel gemerkt met één t/m zeven punten. De armen zijn twee maal gebogen en versierd met vijf wingerdbladeren en negen druiventrossen (onderste krans) en vijf druiventrossen (bovenste krans). De ronde vetvangers zijn aan de onderkant met zes ronde lobben versierd. De kaarsenhouders van de onderste krans hebben zesvlakkige opengewerkte houders op twee keer holrond geprofileerde voetstukken, overgaand in het van een schroefdraad voorziene bevestigingseind. Zij zijn op de rand van het voetstuk onderaan ongemerkt, dan wel gemerkt met één t/m zeven punten. Drie van de houders van de bovenste krans hebben dezelfde vorm op een enkele holrond geprofileerd voetstuk en zijn niet gemerkt. De overige ongemerkte vijf houders zijn van iets eenvoudiger vorm, waarbij drie verticale verbindingsstukken de plaats van het holrond geprofileerde voetstuk innemen. De onderste acht armen, vetvangers en houders zijn met behulp van dezelfde modellen gegoten. De bovenste acht armen, acht vetvangers en resp. drie en vijf houders zijn met behulp van dezelfde modellen gegoten. Deze laatste vervangen misschien de oorspronkelijke. Enkele vetvangers zijn hersteld. Bij de Mariafiguur ontbreken de geklonken handen, de scepter en het Kind.

Kaarsenkroon van twee hoogten met ieder acht armen

Het voorwerp bestaat uit een ijzeren stang en en ijzeren splitpen en de volgende gegoten delen van geel koper: de hangring, de Mariafiguur met de op haar hoofd geklonken kroon, de stam, de leeuwenkop met de trekring, twee keer acht armen met de er bij behorende vetvangers en kaarsenhouders. De hangring gaat onderaan over in een achtvlakkige buisstuk. De op de maansikkel geplaatste Mariafiguur is omgeven door een stralenkrans. Haar kleed is versierd met geponste stermotieven, de zoom van de mantel is geponst bewerkt. Het haar reikt op de rug tot het middel. Haar kroon is samengesteld uit vijf bladeren. De stam is zodanig gevormd, dat er twee bollen en enkele dubbele door een rib gescheiden holronde profileringen in zijn te herkennen. De stam heeft twee standringen met telkens acht inkepingen, die ongemerkt zijn, dan wel gemerkt zijn met één t/m zeven punten. De standringen zijn naar buiten toe met fijne groeven versierd. Aan het onderste ronde zich versmallende einde van de stam zit een ijzeren ring, die met twee nokken bevestigd is. Tevens zijn in het onderste eind resp. twee keer één en twee keer twee ronde gaten geboord. Deze gaten corresponderen met de openingen in de ronde (niet op de bajonetsluiting passende) aanzet van de leeuwenkop, die de onderkant van de stam maskeert. In de muil van de leeuw hangt een ring, waarvan de einden niet aaneen zijn geklonken. Door de stam, de Mariafiguur en de hangring is de ronde smeedijzeren stang geklonken, die onderaan in een knop eindigt en bovenaan voorzien is van de spleet, waardoor de splitpen is gestoken. Alle armen zijn op de bevestigingsnokken en op de uiteinden, waarin de kaarsenhouders met de vetvangers zijn geplaatst ongemerkt dan wel gemerkt met één t/m zeven punten. De armen zijn twee maal gebogen en versierd met vijf wingerdbladeren en negen druiventrossen (onderste krans) en vijf druiventrossen (bovenste krans). De ronde vetvangers zijn aan de onderkant met zes ronde lobben versierd. De kaarsenhouders van de onderste krans hebben zesvlakkige opengewerkte houders op twee keer holrond geprofileerde voetstukken, overgaand in het van een schroefdraad voorziene bevestigingseind. Zij zijn op de rand van het voetstuk onderaan ongemerkt, dan wel gemerkt met één t/m zeven punten. Drie van de houders van de bovenste krans hebben dezelfde vorm op een enkele holrond geprofileerd voetstuk en zijn niet gemerkt. De overige ongemerkte vijf houders zijn van iets eenvoudiger vorm, waarbij drie verticale verbindingsstukken de plaats van het holrond geprofileerde voetstuk innemen. De onderste acht armen, vetvangers en houders zijn met behulp van dezelfde modellen gegoten. De bovenste acht armen, acht vetvangers en resp. drie en vijf houders zijn met behulp van dezelfde modellen gegoten. Deze laatste vervangen misschien de oorspronkelijke. Enkele vetvangers zijn hersteld. Bij de Mariafiguur ontbreken de geklonken handen, de scepter en het Kind.