Christus troont als koning in de hemel en uit de wond in zijn zij stroomt bloed in een kelk, die door een engel en de gepersonifieerde Kerk wordt vastgehouden. De kelk met het bloed van Christus stroomt over en staat op een rijksappel. Onder de rijksappel wordt het kwaad, een geketende man en vrouw met slang en de Dood, verpletterd. In de hemel aanbidden mannelijke heiligen, de meesten met monstransen en kelken in de hand, het Lam. De voorstelling verbeeldt de overwinning van Christus' Koninkrijk op de dood en het kwaad.