Tien beslagdelen van een missaalband, van messing. De tien delen zijn uit koperplaat gesneden, gedreven, gegraveerd en gesponst bewerkt. Op ieder van hen is een koperen knop met zeven facetten geklonken. Zij zijn voorzien van gaatjes op de hoeken of langs de rand om nagels te kunnen inslaan, waarmee zij op de boekband waren bevetstigd. Vier hoekstukken hebben aan twee kanten een naar achter omgeslagen rand. De overige vier hebben dat slechts aan de boven- of onderkant (deze waren geplaatst tegen de rug van het boek). Van ieder hoekstuk zijn twee kanten kanten afgezet met een open rand van kruisbloemen. Het veld in het midden wordt ingenomen door drie gestilleerde ranken. Het ornament op de middenstukken bestaat op de hoeken uit een plant met drie bladeren en twee bloemen in een pot. De vier gedeelten daartussen worden ingenomen door fantasiegedrochten.