Sjaal van zijde en wol met een naturelkleurige spiegel en rondom randen van buta's in rood, blauw, geel en groen

Sjaal, pashmina, van zijde en wol met een naturelkleurige spiegel en rondom randen van buta's in rood, blauw, geel en groen. De randen zijn apart geweven en aangenaaid. Model: langwerpig met brede versierde rand aan de korte uiteinden en smalle randen langs de lange zijden. Effen middenstuk of spiegel. Techniek: het karakteristieke van het inweven van het ornament in de kasjmiersjaal was, dat bij de overgang van de ene kleur naar de andere de draden om elkaar werden geslagen en dat bovendien bij de volgende inslag de draden bij het wisselen van de kleuren nogmaals om elkaar werden geslagen of te wel dubbel verbonden. Bij dit 'dubbele verbinden' vormden zich aan de achterkant van het weefsel kleine lusjes; deze rijen lusjes zijn typerend voor de kasjmierweefsels. Kleuren: voor karmijnrood het - uit Hindustan geïmporteerde - cochenille, dat uit schildluizen werd getrokken; voor andere tinten rood een verfstof, die uit tropische houtsoorten werd gewonnen; voor blauw en groen indigo uit India; voor geel en verschillende tinten oranje krokussen uit Kashmir zelf. Versiering: de rechtop staande, grote buta's - een kegel of dennenappelvorm - aan de uiteinden zijn opgebouwd uit blad- en bloemmotieven rond een cypresachtige vorm in het midden. Zij zijn geklemd tussen smalle florale randen, die aan de uiteinden enigszins zijn gerafeld. De effen spiegel wordt omgeven door een rand - naar rechts - overhellende buta's, die boven een florale rand zweven.

Sjaal van zijde en wol met een naturelkleurige spiegel en rondom randen van buta's in rood, blauw, geel en groen

Sjaal, pashmina, van zijde en wol met een naturelkleurige spiegel en rondom randen van buta's in rood, blauw, geel en groen. De randen zijn apart geweven en aangenaaid. Model: langwerpig met brede versierde rand aan de korte uiteinden en smalle randen langs de lange zijden. Effen middenstuk of spiegel. Techniek: het karakteristieke van het inweven van het ornament in de kasjmiersjaal was, dat bij de overgang van de ene kleur naar de andere de draden om elkaar werden geslagen en dat bovendien bij de volgende inslag de draden bij het wisselen van de kleuren nogmaals om elkaar werden geslagen of te wel dubbel verbonden. Bij dit 'dubbele verbinden' vormden zich aan de achterkant van het weefsel kleine lusjes; deze rijen lusjes zijn typerend voor de kasjmierweefsels. Kleuren: voor karmijnrood het - uit Hindustan geïmporteerde - cochenille, dat uit schildluizen werd getrokken; voor andere tinten rood een verfstof, die uit tropische houtsoorten werd gewonnen; voor blauw en groen indigo uit India; voor geel en verschillende tinten oranje krokussen uit Kashmir zelf. Versiering: de rechtop staande, grote buta's - een kegel of dennenappelvorm - aan de uiteinden zijn opgebouwd uit blad- en bloemmotieven rond een cypresachtige vorm in het midden. Zij zijn geklemd tussen smalle florale randen, die aan de uiteinden enigszins zijn gerafeld. De effen spiegel wordt omgeven door een rand - naar rechts - overhellende buta's, die boven een florale rand zweven.