Waaierblad van perkament(?) waarop met tempera aan de voorzijde een 'Floralia' met Vestaalse maagden en op de achterzijde een medaillon met twee spelende, naakte kinderen en een gedichtje, tussen twee cornucopias, vogels en vlinders

Waaierblad van perkament(?) waarop aan beide zijden met tempera een voorstelling is geschilderd. Voorkant: bladvullende voorstelling, waarbij een in een gouden vat, wierook offerende Vestaalse maagd centraal staat. De compositie lijkt uit twee delen te zijn opgebouwd: links, een architectonische omgeving met perspectivische doorkijk naar een ommuurde tuin met een schelpvormige fontein en in de achtergrond gebouwen en bergen; rechts, een tuin met vijver(?) en bergen op de achtergrond. In de kollonade links verschijnt de Overvloed, die met een hoorn des overvloeds in haar hand loopt in de richting van de vrouwen, die bloemen en -kransen brengen naar het beeld van Flora, dat in een nis tussen de busten van een onbekende god en van de godin Artemis/Diana is geplaatst. Rechts van de offerende Maagd zit een triest ogende vrouw, de Melancholie (dochter van Kronos/Saturnus) te kijken naar twee dansende kinderen, die haar niet kunnen opmonteren. Zij is gezeten op een achthoekige steen, die verwijst naar het feit dat Saturnus ook de god van de meetkunde is. Links op de vorgrond staat kostbaar vaatwerk en rechts is een klein watertje met bloeiende planten te zien. De voorstelling is omgeven door een smalle gouden rand met schelpmotieven en rasterwerk. De uitwerking van de voorgrond is eigen inventie van de schilder, het overige is naar Abraham Blooteling's (graveur) gravure 'Aetas Aurea' (uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam) van G. de Lairesse's schilderij 'L'age d'or' of 'De gouden eeuw', dat tussen 1667 en 1670 zal zijn geschilderd. Blooteling presenteert 'De gouden eeuw' in de vorm van een Floralia; een feest ter ere van de, van oorsprong Sabijnse godin van de vruchtbaarheid, Flora, die later de Romeinse godin van het graan, de wijn en alle bloesem werd. Op 28 april 238 v. Chr. werd haar tempel ingewijd en vierde men vanaf die dag tussen 28 april en de eerste dagen van Mei, de 'Floralia'. Dit meerdaagse feest kende zijn oorsprong in de boerenkalenders waarbij men van oudsher op 3 Mei een offer aan Flora bracht. Toen het feest in 238 v. Chr. werd geinstitutionaliseerd behield het volgens tijdgenoten zijn boerse karakter. De 'Floralia' markeerden het belangrijkste moment in de graanteelt, namelijk de bloeitijd. Wanneer deze ongestoord kan verlopen, zal een succesvolle bevruchting plaatsvinden en kan de boer uitzien naar een goede oogst. Bloeiende bloemen speelden een belangrjjke rol in het feest als opsmuk voor de tafel, als slinger of om los te strooien. In processie werden bloemen- en graanslingers naar tempels en beelden van Flora gebracht om deze daarmee te versieren. Achterkant: op een lage sokkel is een medaillon geplaatst, dat bekroond wordt door twee hoorns des overvloeds waar slingers uit afhangen. In het medaillon een voorstelling van twee, naakte spelende kinderen waarvan de linker in zijn linkerhand een aantal korenaren en in zijn rechterhand een ronde bal of vrucht houdt. Het rechter kind heeft een bloemenkrans om zijn hoofd. Hieronder het gedichtje:'De lieve lente wil ons schoone bloe/men geven/de oegst schenckt nu tter vrucht/ men kan van reuk niet/ leven.' Ook hier heeft de waaierschilder gebruik gemaakt van een gedrukte bron, n.l. de gravure 'Allegorie op de lente en de zomer' van Hendrik Bary (uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam) naar een verloren gegaan schilderij van Antoon van Dyck. Hoe het schilderij van Van Dyck er waarschijnlijk uit heeft gezien, valt af te leiden uit de twee tot nu toe bekende kopieen, waarvan een zich in de verzameling van het Rijksmuseum bevindt. De ogenschijnlijk symmetrische versiering van de achterkant van het waaierblad, krijgt bij nadere inspectie een asymmetrisch karakter door de vruchtenslinger met vogeltjes links en de bloemenslinger met vlinders rechts. Het geheel is omgeven door een rand van halve rozetten in cirkels.

Waaierblad van perkament(?) waarop met tempera aan de voorzijde een 'Floralia' met Vestaalse maagden en op de achterzijde een medaillon met twee spelende, naakte kinderen en een gedichtje, tussen twee cornucopias, vogels en vlinders

Waaierblad van perkament(?) waarop aan beide zijden met tempera een voorstelling is geschilderd. Voorkant: bladvullende voorstelling, waarbij een in een gouden vat, wierook offerende Vestaalse maagd centraal staat. De compositie lijkt uit twee delen te zijn opgebouwd: links, een architectonische omgeving met perspectivische doorkijk naar een ommuurde tuin met een schelpvormige fontein en in de achtergrond gebouwen en bergen; rechts, een tuin met vijver(?) en bergen op de achtergrond. In de kollonade links verschijnt de Overvloed, die met een hoorn des overvloeds in haar hand loopt in de richting van de vrouwen, die bloemen en -kransen brengen naar het beeld van Flora, dat in een nis tussen de busten van een onbekende god en van de godin Artemis/Diana is geplaatst. Rechts van de offerende Maagd zit een triest ogende vrouw, de Melancholie (dochter van Kronos/Saturnus) te kijken naar twee dansende kinderen, die haar niet kunnen opmonteren. Zij is gezeten op een achthoekige steen, die verwijst naar het feit dat Saturnus ook de god van de meetkunde is. Links op de vorgrond staat kostbaar vaatwerk en rechts is een klein watertje met bloeiende planten te zien. De voorstelling is omgeven door een smalle gouden rand met schelpmotieven en rasterwerk. De uitwerking van de voorgrond is eigen inventie van de schilder, het overige is naar Abraham Blooteling's (graveur) gravure 'Aetas Aurea' (uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam) van G. de Lairesse's schilderij 'L'age d'or' of 'De gouden eeuw', dat tussen 1667 en 1670 zal zijn geschilderd. Blooteling presenteert 'De gouden eeuw' in de vorm van een Floralia; een feest ter ere van de, van oorsprong Sabijnse godin van de vruchtbaarheid, Flora, die later de Romeinse godin van het graan, de wijn en alle bloesem werd. Op 28 april 238 v. Chr. werd haar tempel ingewijd en vierde men vanaf die dag tussen 28 april en de eerste dagen van Mei, de 'Floralia'. Dit meerdaagse feest kende zijn oorsprong in de boerenkalenders waarbij men van oudsher op 3 Mei een offer aan Flora bracht. Toen het feest in 238 v. Chr. werd geinstitutionaliseerd behield het volgens tijdgenoten zijn boerse karakter. De 'Floralia' markeerden het belangrijkste moment in de graanteelt, namelijk de bloeitijd. Wanneer deze ongestoord kan verlopen, zal een succesvolle bevruchting plaatsvinden en kan de boer uitzien naar een goede oogst. Bloeiende bloemen speelden een belangrjjke rol in het feest als opsmuk voor de tafel, als slinger of om los te strooien. In processie werden bloemen- en graanslingers naar tempels en beelden van Flora gebracht om deze daarmee te versieren. Achterkant: op een lage sokkel is een medaillon geplaatst, dat bekroond wordt door twee hoorns des overvloeds waar slingers uit afhangen. In het medaillon een voorstelling van twee, naakte spelende kinderen waarvan de linker in zijn linkerhand een aantal korenaren en in zijn rechterhand een ronde bal of vrucht houdt. Het rechter kind heeft een bloemenkrans om zijn hoofd. Hieronder het gedichtje:'De lieve lente wil ons schoone bloe/men geven/de oegst schenckt nu tter vrucht/ men kan van reuk niet/ leven.' Ook hier heeft de waaierschilder gebruik gemaakt van een gedrukte bron, n.l. de gravure 'Allegorie op de lente en de zomer' van Hendrik Bary (uitgegeven bij Nicolaas Visscher, Amsterdam) naar een verloren gegaan schilderij van Antoon van Dyck. Hoe het schilderij van Van Dyck er waarschijnlijk uit heeft gezien, valt af te leiden uit de twee tot nu toe bekende kopieen, waarvan een zich in de verzameling van het Rijksmuseum bevindt. De ogenschijnlijk symmetrische versiering van de achterkant van het waaierblad, krijgt bij nadere inspectie een asymmetrisch karakter door de vruchtenslinger met vogeltjes links en de bloemenslinger met vlinders rechts. Het geheel is omgeven door een rand van halve rozetten in cirkels.