An officer of lascarins sitting on a bench

Buiten op een bank zit een man. De bank staat tegen een wand aan. Wellicht is hij gemaakt van een houten zitplank ingevoegd in een stenen muurtje dat als leuning dient. De vloer is belegd met plavuizen. Mogelijk is het een zitplaats bij een poortgebouw van het fort. De man is gekleed in een dik omwikkeld Singalees heupkleed (kambaya) tot over de knie, met een brede band rond de taille. Daarboven een kort dichtgeknoopt jasje (hettaya) met lange mouwen, geplooide onderrand en een versierde platte kraag. Hij heeft lang golvend haar, een brede snor en baard, en draagt een hoge muts met omgeslagen rand, decoratief ingekeept. Zijn hand houdt een lang opgevouwen palmblad vast dat achter zijn benen op de grond steunt. Het is een blad van de talipat-palm (Corypha umbraculifera; Sinhalees: tala; Tamil: kudaipanai). Uitgevouwen werd het blad door de hogere standen gebruikt als regen- en zonnescherm. De hand van de gebogen linkerarm steunt in de taille, voor het korte zwaard (kastane) op zijn linkerheup. Het met een fabeldier (serapendiya) versierde heft steekt boven zijn hand uit; de schede leunt tegen de rand van de bank. Het koord waarmee het zwaard is omgebonden is duidelijk te zien. Op zijn buik hangt een VOC-penning aan een lange om de hals geslagen enkele ketting; dit duidt op zijn dienst bij de VOC in de functie van hoofdofficier – mudaliyar (modliar, modaliar) – die leiding geeft aan een groep lascorijnen, Singalese huursoldaten. Het is waarschijnlijk een Singalees behorend tot de hoge goviya-kaste. Blad 70 uit een schetsboek met 117 bladen.

An officer of lascarins sitting on a bench

Buiten op een bank zit een man. De bank staat tegen een wand aan. Wellicht is hij gemaakt van een houten zitplank ingevoegd in een stenen muurtje dat als leuning dient. De vloer is belegd met plavuizen. Mogelijk is het een zitplaats bij een poortgebouw van het fort. De man is gekleed in een dik omwikkeld Singalees heupkleed (kambaya) tot over de knie, met een brede band rond de taille. Daarboven een kort dichtgeknoopt jasje (hettaya) met lange mouwen, geplooide onderrand en een versierde platte kraag. Hij heeft lang golvend haar, een brede snor en baard, en draagt een hoge muts met omgeslagen rand, decoratief ingekeept. Zijn hand houdt een lang opgevouwen palmblad vast dat achter zijn benen op de grond steunt. Het is een blad van de talipat-palm (Corypha umbraculifera; Sinhalees: tala; Tamil: kudaipanai). Uitgevouwen werd het blad door de hogere standen gebruikt als regen- en zonnescherm. De hand van de gebogen linkerarm steunt in de taille, voor het korte zwaard (kastane) op zijn linkerheup. Het met een fabeldier (serapendiya) versierde heft steekt boven zijn hand uit; de schede leunt tegen de rand van de bank. Het koord waarmee het zwaard is omgebonden is duidelijk te zien. Op zijn buik hangt een VOC-penning aan een lange om de hals geslagen enkele ketting; dit duidt op zijn dienst bij de VOC in de functie van hoofdofficier – mudaliyar (modliar, modaliar) – die leiding geeft aan een groep lascorijnen, Singalese huursoldaten. Het is waarschijnlijk een Singalees behorend tot de hoge goviya-kaste. Blad 70 uit een schetsboek met 117 bladen.