Op een driehoekige basis met afgeschuinde hoeken, ingezwenkte zijden en rechte wanden, rusten drie S-vormige poten, die eindigen in leeuwenklauwen en aan de bovenzijde uitlopen in gestileerde bladeren. Waar de poten het dichtst naar elkaar toebuigen zijn ze verbonden door een bol die een concaaf gedeelte draagt, waarop de bolwandige, zich verbredende pot rust. Alle onderdelen zijn verbonden door een schroef. De pot heeft een groot S-vormig gebogen oor, dat aan de bovenzijde uitloopt in een gestileerd blad, en een scharnierend meervoudig gewelfd deksel, dat wordt bekroond door een knop in de vorm van een zich openende bloemknop. In de rand van het deksel bevindt zich tegenover het oor een vierkante opening voor een lepel. Gegrift op de onder-zijde van de basis: VIII.