De peervormige kan, met scharnierend deksel, heeft drie hoge poten rustend op ebbenhouten bollen die van de poten worden gescheiden door ivoren schijfjes, een kraan en een daartegenover geplaatst C-vormig ebbenhouten oor. De gegoten poten zijn gevormd als takken met een bloem en rusten op voetjes. De pot is getorst; de ribben beschrijven een S-vormige curve die zich voortzet over het deksel. Langs de bovenzijde van het lichaam loopt een meervoudig geprofileerde rand en langs de onderzijde van het deksel een enkel profiel; daar wordt de curve onderbroken. Over de buik tussen de poten, onder langs de bovenrand van de pot en rond de dekselknop, die de vorm van een rozentak heeft, lopen schuimranden. Tegen de schuimrand op de voorzijde van de buik is de gegoten kraan geplaatst. Deze is opgebouwd uit een cilindrisch gedeelte met een schuimkrans-achtige aanzet, een hoekig gedeelte waarin het draaiende kraantje past, en een gefacetteerd gedeelte dat aan het uiteinde, waar het naar beneden buigt, omgeven wordt door een bladvoluut. De greep van het kraantje is een asymmetrische, uit bladvoluten opgebouwde, open cartouche, geïsoleerd door een ivoren schijfje. Het zilveren verbindingsstuk aan de onderzijde van het houten oor is van onderen als een tak in tweeën gesplitst. Op de voorzijde van het lichaam is een later Engels helmteken gegraveerd.