Kaarsenkroon van drie hoogten met ieder acht armen en drie schildjes

Het voorwerp bestaat uit een ronde smeedijzeren stang, een met ijzeren moer en schroef vastgezette ijzeren pin en de volgende gegoten en nadien op de draaibank bewerkte delen: de hangring, de drie stamdelenmet iedere een standringvoor respectievelijk de bovenste, de middelste en de onderste krans van acht armen, de bol, de knop, drie schilden en drie keer acht armen met bijbehorende vetvangers, kaarsenhouders en pinnen. De ronde hangring gaat onderaan over in een geprofileerde holle cylinder. Het bovenste stamdeel is onder de standring bolrond geprofileerd en heeft boven de standring een paddestoelvorm, waarvan de kap met gegroefde ringen is versierd en waarin drie min of meer vierkante ongemerkte dan wel met één en twee inkepingen gemerkte gaten zijn aangebracht, ter plaatsing van schilden. De met gegroefde ringen versierde standring is bij de opening I t/m VIII gemerkt. Het middelste stamdeel heeft boven de standring het uiterlijk van een met een zware rib gedecoreerde zich naar onder verjongende balustervormige vaas en onder de standring van een gedrongen baluster. De met telkens twee of drie gegroefde ringen versierde standring is bij de openingen gemerkt I t/m VIII. De bol is aan boven- en onderkant voorzien van een gat. De krachtig geprofileerde knop, die in ee peervormig knopje eindigt, is aan de smeedijzeren stang bevestigd. Deze versmalt zich naar boven toe en heeft aldaar een spleet, waardoor de pen is gestoken. In het bovenste stamdeel zijn de drie schilden gestoken, welke op de nok onderaan ongemerkt, dan wel met één en twee inkepingen gemerkt zijn. Zij zijn versierd met gestileerd bladornament en een driebladige kroon, voorzien van het jaartal 1717 en het opschrift HUGO SCHAEP / ORDṢ CAPṬ / TERZEE, alsmede het volgende wapen: 1 een driebladige kroon, 2 een staand schaap, 3 een arm uit een wolk komende, een bebladerde tak in de hand houdend, 4 een dwarsbalk, waarop een vogel. De S-vormige armen zijn aan de stamzijde voorzien van een nok om ze met een pin in de standringen te kunnen vastzetten. Aldaar zijn zij I t/m VIII gemerkt, met uitzondering van één arm van de krans in het midden, die met vier punten is gemerkt in plaats van IV. Bij de stam zijn de armen op het eind en naar het midden toe versierd met twee gestileerde dolfijnenkoppen en met krullen, waarvan de vorm aan het kwabornament is ontleend. Naar buiten toe eindigen de armen in een verdikking, waarin een van een schroefdraad voorzien gat is aangebracht ter bevestiging van de kaarsenhouders op de vetvangers. De armen hebben per krans dezelfde grootte en zijn telkens met behulp van dezelfde modellen gegoten. De kaarsenhouders van de armen van de drie kransen zijn cylindervormig met geprofileerd uitstekende rand en met een balustervoet, welke overgaat in een van een schroefdraad voorzien eind, waarin onderaan het centergat. De houders vertonen onderling verschillen en zijn met behulp van enige modellen gegoten. Zij behoren dus niet allen oorspronkelijk tot deze kroon. Twee houders hebben een cylindervoet. Daarvan is één 6B gemerkt, de andere is er naar bijgemaakt. De vetvangers van de armen van de onderste krans zijn aan de bovenkant naar het midden toe één keer verdiept, de overige vetvangers twee keer. Aan de onderkant zijn zij rond het gat in het enigszins bolvormige midden geprofileerd en is de rand geribd en soms gegroefd. De vetvangers hebben per krans dezelfde grootte, en zijn telkens met behulp van dezelfde modellen gegoten. Eén vetvanger van de onderste krans en twee van de bovenste krans zijn in latere tijd vernieuwd. De vaasvormige versierde pinnen vertonen onderling verschillen en zijn met behulp van diverse modellen gegoten. Minstens vier zijn nagemaakt. Een aantal armen is hersteld.

Kaarsenkroon van drie hoogten met ieder acht armen en drie schildjes

Het voorwerp bestaat uit een ronde smeedijzeren stang, een met ijzeren moer en schroef vastgezette ijzeren pin en de volgende gegoten en nadien op de draaibank bewerkte delen: de hangring, de drie stamdelenmet iedere een standringvoor respectievelijk de bovenste, de middelste en de onderste krans van acht armen, de bol, de knop, drie schilden en drie keer acht armen met bijbehorende vetvangers, kaarsenhouders en pinnen. De ronde hangring gaat onderaan over in een geprofileerde holle cylinder. Het bovenste stamdeel is onder de standring bolrond geprofileerd en heeft boven de standring een paddestoelvorm, waarvan de kap met gegroefde ringen is versierd en waarin drie min of meer vierkante ongemerkte dan wel met één en twee inkepingen gemerkte gaten zijn aangebracht, ter plaatsing van schilden. De met gegroefde ringen versierde standring is bij de opening I t/m VIII gemerkt. Het middelste stamdeel heeft boven de standring het uiterlijk van een met een zware rib gedecoreerde zich naar onder verjongende balustervormige vaas en onder de standring van een gedrongen baluster. De met telkens twee of drie gegroefde ringen versierde standring is bij de openingen gemerkt I t/m VIII. De bol is aan boven- en onderkant voorzien van een gat. De krachtig geprofileerde knop, die in ee peervormig knopje eindigt, is aan de smeedijzeren stang bevestigd. Deze versmalt zich naar boven toe en heeft aldaar een spleet, waardoor de pen is gestoken. In het bovenste stamdeel zijn de drie schilden gestoken, welke op de nok onderaan ongemerkt, dan wel met één en twee inkepingen gemerkt zijn. Zij zijn versierd met gestileerd bladornament en een driebladige kroon, voorzien van het jaartal 1717 en het opschrift HUGO SCHAEP / ORDṢ CAPṬ / TERZEE, alsmede het volgende wapen: 1 een driebladige kroon, 2 een staand schaap, 3 een arm uit een wolk komende, een bebladerde tak in de hand houdend, 4 een dwarsbalk, waarop een vogel. De S-vormige armen zijn aan de stamzijde voorzien van een nok om ze met een pin in de standringen te kunnen vastzetten. Aldaar zijn zij I t/m VIII gemerkt, met uitzondering van één arm van de krans in het midden, die met vier punten is gemerkt in plaats van IV. Bij de stam zijn de armen op het eind en naar het midden toe versierd met twee gestileerde dolfijnenkoppen en met krullen, waarvan de vorm aan het kwabornament is ontleend. Naar buiten toe eindigen de armen in een verdikking, waarin een van een schroefdraad voorzien gat is aangebracht ter bevestiging van de kaarsenhouders op de vetvangers. De armen hebben per krans dezelfde grootte en zijn telkens met behulp van dezelfde modellen gegoten. De kaarsenhouders van de armen van de drie kransen zijn cylindervormig met geprofileerd uitstekende rand en met een balustervoet, welke overgaat in een van een schroefdraad voorzien eind, waarin onderaan het centergat. De houders vertonen onderling verschillen en zijn met behulp van enige modellen gegoten. Zij behoren dus niet allen oorspronkelijk tot deze kroon. Twee houders hebben een cylindervoet. Daarvan is één 6B gemerkt, de andere is er naar bijgemaakt. De vetvangers van de armen van de onderste krans zijn aan de bovenkant naar het midden toe één keer verdiept, de overige vetvangers twee keer. Aan de onderkant zijn zij rond het gat in het enigszins bolvormige midden geprofileerd en is de rand geribd en soms gegroefd. De vetvangers hebben per krans dezelfde grootte, en zijn telkens met behulp van dezelfde modellen gegoten. Eén vetvanger van de onderste krans en twee van de bovenste krans zijn in latere tijd vernieuwd. De vaasvormige versierde pinnen vertonen onderling verschillen en zijn met behulp van diverse modellen gegoten. Minstens vier zijn nagemaakt. Een aantal armen is hersteld.