De kandelaar bestaat uit een op drie poten geplaatste voet met een stam. Deze is in één geheel gegoten. Daarop is de twee-armige draaier geplaatst, waaraan in de uiteinden twee kaarsenhouders zijn geschroefd. De iets oplopende voet, die van fijne gegroefde ringen is voorzien, heeft een opstaande rand, waardoor hij tevens als vetvanger dienst kan doen. De poten hebben zittende leeuwtjes. De geprofileerde zeskantige stam heeft onderaan een ronde en in het midden een zeshoekige knoop en loopt spits toe, zodat het bovendeel als kaarsenpin kan worden gebruikt. De draaier heeft in het midden een zeshoekig gat. De twee armen eindigen in drakekoppen met daaronder twee poten. Hierin zijn de twee achtvlakkige voor en achter geperforeerde houders op verticale ringvormige voeten geschroefd. De voet is in de bodem en in de rand hersteld, waarschijnlijk door de gieter die het voorwerp gemaakt heeft. Eén poot is opnieuw bevestigd. Een toevoeging bij dit stuk is een engel (BK-NM-2381-A).