Twee-armige kandelaar met een mannen- en een vrouwenfiguur

De kandelaar is samengesteld uit de volgende acht delen, waarvan alleen de eerste twee demontabel zijn: de voet, de stam, de twee figuren, de twee vetvangers en de twee kaarsenhouders. De in de voet geschroefde stam is met een moer vastgezet. De schroefdraad, die in de stam met tin of lood was bevestigd, heeft aldaar losgelaten. De ronde geprofileerde voet gaat over in een holrond gedeelte, dat zich naar boven toe versmalt en dat wordt afgesloten door een kraag. De twee ronde armen van de stam zijn onderaan om elkaar gedraaid en aldaar gevat in een zeshoekige basis en een zeshoekig kapiteel. Zij eindigen in zeshoekige voetstukken voor de twee staande figuren. De vrouw draagt een lang overkleed, waarvan zij de rok met haar rechter hand ophoudt, zodanig dat beide voeten te zien zijn. In haar linker hand draagt zij de vastgeklonken vetvanger en de kaarsenhouder. De gedecolleteerde v-hals en de zomen van het overkleed zijn afgezet met bont, dat in granulering is aangegeven. De overmouwen zijn aan de achterzijde open en worden aldaar met koorden bijeengehouden. Het gelaat van de vrouw is omgeven door twee vlechten. De hoofddoek is zodanig aangebracht, dat deze met de rand het gelaat markeert, het hoofd afgeplat-bolvormig bedekt en aan de achterzijde in plooien valt. De man draagt een wambuis, dat het met een gegranuleerde rand afgezette hemd op de borst vrijlaat en dat voor en achter in een slip eindigt. Het wordt bijeengehouden door een gordel, waaraan op de rug een dolk en een buidel hangen. Van de nauwe hoos is één pijp overlangs gestreept. De voeten zijn gestoken in snavelschoenen, die bovenaan van randen zijn voorzien. Op het rond geknipt kapsel, dat achter tot in de nek valt, draagt de man een gevlochten band. Hij houdt zijn linker hand in de zijde en heeft in zijn rechter hand de vastgeklonken vetvanger en kaarsenhouder.

Twee-armige kandelaar met een mannen- en een vrouwenfiguur

De kandelaar is samengesteld uit de volgende acht delen, waarvan alleen de eerste twee demontabel zijn: de voet, de stam, de twee figuren, de twee vetvangers en de twee kaarsenhouders. De in de voet geschroefde stam is met een moer vastgezet. De schroefdraad, die in de stam met tin of lood was bevestigd, heeft aldaar losgelaten. De ronde geprofileerde voet gaat over in een holrond gedeelte, dat zich naar boven toe versmalt en dat wordt afgesloten door een kraag. De twee ronde armen van de stam zijn onderaan om elkaar gedraaid en aldaar gevat in een zeshoekige basis en een zeshoekig kapiteel. Zij eindigen in zeshoekige voetstukken voor de twee staande figuren. De vrouw draagt een lang overkleed, waarvan zij de rok met haar rechter hand ophoudt, zodanig dat beide voeten te zien zijn. In haar linker hand draagt zij de vastgeklonken vetvanger en de kaarsenhouder. De gedecolleteerde v-hals en de zomen van het overkleed zijn afgezet met bont, dat in granulering is aangegeven. De overmouwen zijn aan de achterzijde open en worden aldaar met koorden bijeengehouden. Het gelaat van de vrouw is omgeven door twee vlechten. De hoofddoek is zodanig aangebracht, dat deze met de rand het gelaat markeert, het hoofd afgeplat-bolvormig bedekt en aan de achterzijde in plooien valt. De man draagt een wambuis, dat het met een gegranuleerde rand afgezette hemd op de borst vrijlaat en dat voor en achter in een slip eindigt. Het wordt bijeengehouden door een gordel, waaraan op de rug een dolk en een buidel hangen. Van de nauwe hoos is één pijp overlangs gestreept. De voeten zijn gestoken in snavelschoenen, die bovenaan van randen zijn voorzien. Op het rond geknipt kapsel, dat achter tot in de nek valt, draagt de man een gevlochten band. Hij houdt zijn linker hand in de zijde en heeft in zijn rechter hand de vastgeklonken vetvanger en kaarsenhouder.