De als één geheel gegoten Christusfiguur is aan de achterkant hol. Hij houdt de armen met de geopende handen zodanig gestrekt, dat zij in elkaars verlengde liggen. Zijn hoofd hangt iets naar rechts. Lichaam en benen zijn nagenoeg recht gestrekt. Het haar ligt in vier banen naar achteren en valt in twee lokken op beide schouders. De ribben zijn met ondiepe groeven aangegeven. De vrij lange min ofmeer symmetrisch geplooide lendendoek is zodanig gedrapeerd, dat hij de knieën vrijlaat. De voeten rusten op een voetstuk (een suppedaneum). Handen en voeten zijn doorboord. De figuur is afgesleten. De mond is nauwelijks, de baard in het geheel niet meer te zien.