Een figuur in een pij heeft zijn ogen afgeschermd om de op papier geschreven zonden die links achter hem in een kraam hangen niet te hoeven zien. Hij wordt door een engel gelauwerd. De figuren rechts achter hem hebben gezondigd maar worden dankzij hun berouw en boetedoening door Christus vergeven. Christus troont met een kruis in zijn handen in de lucht, uit de wonden in zijn zij en hand stroomt bloed neer op de figuren die hij zijn vergiffenis heeft geschonken. Links en rechts van de centrale voorstelling staan personificaties van de zonde en bekering. Onderaan hangt een doek met een achtregelig Nederlands vers. Links van het vers staat een beeltenis van twee zondaars, rechts een beeltenis van twee boetelingen.