Het wooncomplex van Sibayak Pa Mbelgah met schedelhuis (geriten) en duiventil

Op deze pasteltekening is het wooncomplex van Sibayak Pa Mbelgah te zien met schedelhuis (geriten) en een duiventil te Kabanjahe.<BR> <BR> Pa Mbelgah overleed op 21 februari 1918 (Adam 1919: 34). Planter, verzamelaar en fotograaf Tassilo Adam schatte zijn leeftijd over de zeventig toen hij hem in de jaren tien portretteerde (Adam 1930: 121). Onder de kop "Pa Mulga" werd door de Sumatra Post een tweetal artikelen gewijd aan de dood van deze ‘sibayak’, een invloedrijke lokale leider uit het Karo Batak dorp Kabanjahe. (1) Op 25 februari schreef de krant:<BR> <BR> "Hij is niet meer, de oude Batakker, die in vroeger jaren zulk 'n belangrijke rol op de Hoogvlakte vervuld heeft. Langzaam-aan is hij weggekwijnd, oud en verouderd, maar nog niet der dagen zat. Want tot 't laatste toe behield hij zijn macht en zijn invloed, tot 't einde wist hij zich de gevreesde. In dat hem troostend besef is hij de eeuwigheid ingegaan.<BR> <BR> Met hem is een der laatste Batak-tyrannen uit vroeger tijden van de Hoogvlakte verdwenen. Pa Mulga's macht strekte zich in tempo doeloe tot dicht bij Medan uit. Wie van hem 'n waarschuwing ontving, was op zijn qui vive, want altijd werd Pa Mulga's woord met 'n daad onderstreept. Hij was 'n roover van 't oude type, een heerscher van 't bekende slag: koen, onverschrokken, wreed, zonder hart. En toch, in de latere jaren, toen ook in de Bataklanden de rust kwam neerdalen, toonde Pa Mulga zich van zijn betere zij. Wel bleef hij de op macht en aanzien beluste, maar hij toonde tevens leidzaam te zijn. En toen 't bestuur hem aan 't hoofd van 'n oeroeng plaatste - tactische zet, zooals de Hollander er hier zoovele gedaan heeft - verklaarde hij zich bereid om tot de rustige ontwikkeling van zijn land en volk mede te werken. En geschonden heeft hij zijn belofte nooit, al bleef 't oog van 't bestuur ook wantrouwend naar zijn zijde gericht. Vooral controleur Middendorp had er slag van, met den oude om te springen. Genoeglijk, zonder eenige terughoudendheid, kon hij 'n boom met 'm opzetten, over de lang vervlogen tijden, over 't heden, over de toekomst. En als Pa Mulga dan eenmaal op zijn praatstoel gezeten was, wilde hij wel eens wat loslaten van 'tgeen diep in hem woelde en knaagde. We zagen hem eens, te Kaban-Djahé. 'n Rijzige oude man, met 'n scherpbelijnden kop en loerende oogjes, die nimmer lang op één punt bleven gericht, altijd dwaalden van links naar rechts, 'n Prachttype voor 'n schilder der oudheid, 'n man van wil en durf. 't Batakvolk heeft 'n historische figuur uit zijn midden verloren, 't Zal er om treuren, maar er niet minder van worden!"<BR> <BR> Twee dagen later volgde het tweede artikel, waarin een aantal door Tassilo Adam gemaakte foto’s werden besproken:<BR> <BR> "In ons nummer van 25 dezer meldden wij den dood van het oude Batak-hoofd Pa Mulga en deelden wij een en ander over deze figuur mede. Heden kregen wij een zeer mooie, doch tevens zeer zeldzame, photo onder oogen, waarop Pa Mulga staat afgebeeld met bij zich de schedels zijner voorvaderen. (2) Zulke voorvaderlijke schedels worden door de Batakhoofden bewaard in schedelhuisjes, die eigenlijk alleen geopend mogen worden om een nieuwen schedel te ontvangen. Het gelukte echter den heer T. Adam Pa Mulga, met wien hij ten laatste zeer bevriend was geraakt, te overreden, toe te staan, dat de schedels te voorschijn werden gebracht om gephotografeerd te worden. En zoo is dan deze photo ontstaan, die inderdaad uniek is op het gebied der zeden en gebruiken van de Batak-landen. 't Heeft heel veel tijd gekost, het vertrouwen van Pa Mulga te winnen. Eerst was hij stug en argwanend, niet tot medewerking, in welk opzicht ook, geneigd. Doch allengs werd de omgang vriendschappelijk en verleende Pa Mulga den heer Adam een onschatbare hulp bij de opsporing van Bataksche curiosa en de explicatie der voorwerpen welke betrekking hadden op 's lands gebruiken. Ten laatste ontstond er een soort vriendschap tusschen beiden en kreeg de heer A. Pa Mulga zóó ver, dat hij het schedelhuisje zijner voorvaderen deed openen. (3)<BR> <BR> Uit vriendschap en dankbaarheid maakte de heer A. een prachtige photo van Pa Mulga's merkwaardigen kop, op levensgrootte, en bood hem een afdruk van die photo, in lijst, aan. (4) Al dadelijk bleek, dat Pa Mulga gemoedsbezwaar had tegen deze attentie! Later kwam 't uit, dat de heer A. met de beste bedoelingen een groote onwelvoegelijkheid tegenover het oude hoofd had begaan! In de Bataklanden toch wordt het lichaam van een gestorven hoofd verbrand en alleen de kop bewaard en bijgezet. Maar daardoor is dan ook de kop daar een symbool des doods, en de heer A., die Pa Mulga een photo gaf van diens hoofd-alléén zinspeelde daarmede dus op een eerlang verscheiden van den oude. En dat was natuurlijk niet wellevend! De zaak werd bijgelegd. De heer A. nam de photo van den kop terug en vervaardigde daarna een mooie kiek van Pa Mulga ten voeten uit. (5) Nu was alles in orde, en het geschenk werd in dank aanvaard. (6)<BR> <BR> Over ónze, Europeesche, zeden en gebruiken had Pa Mulga slechts een medelijdenden glimlach over. Hij vond, dat de Europeanen in vele opzichten vrij ma. deden, en stak zijn meening niet onder stoelen en banken. Zoo ging hij onlangs in het Luna-park op de Esplanade een kijkje nemen om zich - naar hij zeide - te vermaken met 'tgeen hij daar weer voor geks van de Europeanen zou zien. Pa Mulga was vlug van bevatting, en in de kennis der reliquieën, historie, oude zeden en gebruiken, van zijn land doorkneed als geen ander. Eenige jaren geleden verloor hij een zoon door den dood; voorzooveel wij weten laat hij ook geen andere mannelijke telgen na. Het gezag dat hij over zijn volkje uitoefende, zal daarom thans waarschijnlijk overgaan op Pa Palita, een rival met wien hij zijn geheele leven lang overhoop gelegen en gevochten heeft, met als gevolg talrijke moorden, en intriges zonder eind. Soms was Palita de baas, en dan weer Mulga, doch Mulga hield ten slotte, en nu tot zijn dood toe, de overhand. Gelijk reeds eergisteren gezegd, is met Pa Mulga een merkwaardig overblijfsel uit den ouden Batak-tijd verdwenen!"; aldus de krant op 27 februari 1918.<BR> <BR> Rob Jongmans<BR> <BR> (1) ‘Sibayak’ is een ‘Title of a "ruler" among the Karo, also called raja urung’ (Sibeth 1991: 240). Zoals bij de Batak bevolking gebruikelijk is worden mannen naar hun zonen genoemd. Bij de Toba Batak is dat eerst naar de oudste zoon (Papa + naam zoon) en later naar de oudste kleinzoon (Opa + naam kleinzoon). Voordat er een (klein)zoon geboren wordt, wordt hij eerst genoemd naar de oudste (klein)dochter. Het is onbeleefd om een man of een vrouw bij hun geboortenaam te noemen, er wordt altijd naar de kinderen verwezen, en een naam veranderd dus tijdens een leven (RJ). Volgens Adam zou de Karo Batak Pa Mbelgah naar zijn favoriete zoon zijn genoemd.<BR> (2) negatief en afdrukken aanwezig in collectie Tropenmuseum met nummers 10000882, 60052509 en FC-2008-069<BR> (3) Tijdens Tassilo Adam’s tentoonstelling van Batak objecten en foto’s in Medan in 1919 werd deze foto als volgt beschreven: "Pa-Melga met zijne vrouwen en kinderen. Op den voorgrond de schedels van zijne overleden nabestaanden. De schedels waren speciaal voor deze opname uit het schedelhuis (Geriten) te voorschijn gehaald en met de meest waardevolle sieraden en de mooiste doeken versierd. Dit is wel de merkwaardigste opname, welke door den verzamelaar ooit gemaakt is en getuigt zij van de oprechte vriendschap en het groote vertrouwen van dezen, eens zoo beruchten en gevreesden, vorst ten opzichte van hem. Ofschoon reeds oud en ziek, ondernam Pa-Melga toch nog 2 maanden voor zijn dood de verre reis van Kaban Djahé naar Batoe Bahra om den Heer A. te bezoeken. Den 21sten Februari 1918 stierf Pa-Melga. Als herinnering aan hem ontving ik van zijne vrouw den wandelstok, welke de vorst bijna zijn geheele leven gebruikt heeft. Zijn dood was een groot verlies voor den Heer A., dank zij zijne vriendschap waren de meest zeldzame opnamen gelukt, als o.a. die v.d. opening van de doodkist v.d. Sibajak van Soerbakti, verschillende opnamen bij magnesiumlicht in zijn huis, enz." (Adam 1919: 34-35)<BR> (4) negatief en afdrukken aanwezig in collectie Tropenmuseum met nummers 10001821, 60030859, 60049267 en FC-2008-032<BR> (5) negatief aanwezig in collectie Tropenmuseum: 10001820<BR> (6) Dit verhaal is ook opgetekend in Adam 1930: 118-41, waarbij op p. 121 de bewuste foto’s zijn afgebeeld

Het wooncomplex van Sibayak Pa Mbelgah met schedelhuis (geriten) en duiventil

Op deze pasteltekening is het wooncomplex van Sibayak Pa Mbelgah te zien met schedelhuis (geriten) en een duiventil te Kabanjahe.<BR> <BR> Pa Mbelgah overleed op 21 februari 1918 (Adam 1919: 34). Planter, verzamelaar en fotograaf Tassilo Adam schatte zijn leeftijd over de zeventig toen hij hem in de jaren tien portretteerde (Adam 1930: 121). Onder de kop "Pa Mulga" werd door de Sumatra Post een tweetal artikelen gewijd aan de dood van deze ‘sibayak’, een invloedrijke lokale leider uit het Karo Batak dorp Kabanjahe. (1) Op 25 februari schreef de krant:<BR> <BR> "Hij is niet meer, de oude Batakker, die in vroeger jaren zulk 'n belangrijke rol op de Hoogvlakte vervuld heeft. Langzaam-aan is hij weggekwijnd, oud en verouderd, maar nog niet der dagen zat. Want tot 't laatste toe behield hij zijn macht en zijn invloed, tot 't einde wist hij zich de gevreesde. In dat hem troostend besef is hij de eeuwigheid ingegaan.<BR> <BR> Met hem is een der laatste Batak-tyrannen uit vroeger tijden van de Hoogvlakte verdwenen. Pa Mulga's macht strekte zich in tempo doeloe tot dicht bij Medan uit. Wie van hem 'n waarschuwing ontving, was op zijn qui vive, want altijd werd Pa Mulga's woord met 'n daad onderstreept. Hij was 'n roover van 't oude type, een heerscher van 't bekende slag: koen, onverschrokken, wreed, zonder hart. En toch, in de latere jaren, toen ook in de Bataklanden de rust kwam neerdalen, toonde Pa Mulga zich van zijn betere zij. Wel bleef hij de op macht en aanzien beluste, maar hij toonde tevens leidzaam te zijn. En toen 't bestuur hem aan 't hoofd van 'n oeroeng plaatste - tactische zet, zooals de Hollander er hier zoovele gedaan heeft - verklaarde hij zich bereid om tot de rustige ontwikkeling van zijn land en volk mede te werken. En geschonden heeft hij zijn belofte nooit, al bleef 't oog van 't bestuur ook wantrouwend naar zijn zijde gericht. Vooral controleur Middendorp had er slag van, met den oude om te springen. Genoeglijk, zonder eenige terughoudendheid, kon hij 'n boom met 'm opzetten, over de lang vervlogen tijden, over 't heden, over de toekomst. En als Pa Mulga dan eenmaal op zijn praatstoel gezeten was, wilde hij wel eens wat loslaten van 'tgeen diep in hem woelde en knaagde. We zagen hem eens, te Kaban-Djahé. 'n Rijzige oude man, met 'n scherpbelijnden kop en loerende oogjes, die nimmer lang op één punt bleven gericht, altijd dwaalden van links naar rechts, 'n Prachttype voor 'n schilder der oudheid, 'n man van wil en durf. 't Batakvolk heeft 'n historische figuur uit zijn midden verloren, 't Zal er om treuren, maar er niet minder van worden!"<BR> <BR> Twee dagen later volgde het tweede artikel, waarin een aantal door Tassilo Adam gemaakte foto’s werden besproken:<BR> <BR> "In ons nummer van 25 dezer meldden wij den dood van het oude Batak-hoofd Pa Mulga en deelden wij een en ander over deze figuur mede. Heden kregen wij een zeer mooie, doch tevens zeer zeldzame, photo onder oogen, waarop Pa Mulga staat afgebeeld met bij zich de schedels zijner voorvaderen. (2) Zulke voorvaderlijke schedels worden door de Batakhoofden bewaard in schedelhuisjes, die eigenlijk alleen geopend mogen worden om een nieuwen schedel te ontvangen. Het gelukte echter den heer T. Adam Pa Mulga, met wien hij ten laatste zeer bevriend was geraakt, te overreden, toe te staan, dat de schedels te voorschijn werden gebracht om gephotografeerd te worden. En zoo is dan deze photo ontstaan, die inderdaad uniek is op het gebied der zeden en gebruiken van de Batak-landen. 't Heeft heel veel tijd gekost, het vertrouwen van Pa Mulga te winnen. Eerst was hij stug en argwanend, niet tot medewerking, in welk opzicht ook, geneigd. Doch allengs werd de omgang vriendschappelijk en verleende Pa Mulga den heer Adam een onschatbare hulp bij de opsporing van Bataksche curiosa en de explicatie der voorwerpen welke betrekking hadden op 's lands gebruiken. Ten laatste ontstond er een soort vriendschap tusschen beiden en kreeg de heer A. Pa Mulga zóó ver, dat hij het schedelhuisje zijner voorvaderen deed openen. (3)<BR> <BR> Uit vriendschap en dankbaarheid maakte de heer A. een prachtige photo van Pa Mulga's merkwaardigen kop, op levensgrootte, en bood hem een afdruk van die photo, in lijst, aan. (4) Al dadelijk bleek, dat Pa Mulga gemoedsbezwaar had tegen deze attentie! Later kwam 't uit, dat de heer A. met de beste bedoelingen een groote onwelvoegelijkheid tegenover het oude hoofd had begaan! In de Bataklanden toch wordt het lichaam van een gestorven hoofd verbrand en alleen de kop bewaard en bijgezet. Maar daardoor is dan ook de kop daar een symbool des doods, en de heer A., die Pa Mulga een photo gaf van diens hoofd-alléén zinspeelde daarmede dus op een eerlang verscheiden van den oude. En dat was natuurlijk niet wellevend! De zaak werd bijgelegd. De heer A. nam de photo van den kop terug en vervaardigde daarna een mooie kiek van Pa Mulga ten voeten uit. (5) Nu was alles in orde, en het geschenk werd in dank aanvaard. (6)<BR> <BR> Over ónze, Europeesche, zeden en gebruiken had Pa Mulga slechts een medelijdenden glimlach over. Hij vond, dat de Europeanen in vele opzichten vrij ma. deden, en stak zijn meening niet onder stoelen en banken. Zoo ging hij onlangs in het Luna-park op de Esplanade een kijkje nemen om zich - naar hij zeide - te vermaken met 'tgeen hij daar weer voor geks van de Europeanen zou zien. Pa Mulga was vlug van bevatting, en in de kennis der reliquieën, historie, oude zeden en gebruiken, van zijn land doorkneed als geen ander. Eenige jaren geleden verloor hij een zoon door den dood; voorzooveel wij weten laat hij ook geen andere mannelijke telgen na. Het gezag dat hij over zijn volkje uitoefende, zal daarom thans waarschijnlijk overgaan op Pa Palita, een rival met wien hij zijn geheele leven lang overhoop gelegen en gevochten heeft, met als gevolg talrijke moorden, en intriges zonder eind. Soms was Palita de baas, en dan weer Mulga, doch Mulga hield ten slotte, en nu tot zijn dood toe, de overhand. Gelijk reeds eergisteren gezegd, is met Pa Mulga een merkwaardig overblijfsel uit den ouden Batak-tijd verdwenen!"; aldus de krant op 27 februari 1918.<BR> <BR> Rob Jongmans<BR> <BR> (1) ‘Sibayak’ is een ‘Title of a "ruler" among the Karo, also called raja urung’ (Sibeth 1991: 240). Zoals bij de Batak bevolking gebruikelijk is worden mannen naar hun zonen genoemd. Bij de Toba Batak is dat eerst naar de oudste zoon (Papa + naam zoon) en later naar de oudste kleinzoon (Opa + naam kleinzoon). Voordat er een (klein)zoon geboren wordt, wordt hij eerst genoemd naar de oudste (klein)dochter. Het is onbeleefd om een man of een vrouw bij hun geboortenaam te noemen, er wordt altijd naar de kinderen verwezen, en een naam veranderd dus tijdens een leven (RJ). Volgens Adam zou de Karo Batak Pa Mbelgah naar zijn favoriete zoon zijn genoemd.<BR> (2) negatief en afdrukken aanwezig in collectie Tropenmuseum met nummers 10000882, 60052509 en FC-2008-069<BR> (3) Tijdens Tassilo Adam’s tentoonstelling van Batak objecten en foto’s in Medan in 1919 werd deze foto als volgt beschreven: "Pa-Melga met zijne vrouwen en kinderen. Op den voorgrond de schedels van zijne overleden nabestaanden. De schedels waren speciaal voor deze opname uit het schedelhuis (Geriten) te voorschijn gehaald en met de meest waardevolle sieraden en de mooiste doeken versierd. Dit is wel de merkwaardigste opname, welke door den verzamelaar ooit gemaakt is en getuigt zij van de oprechte vriendschap en het groote vertrouwen van dezen, eens zoo beruchten en gevreesden, vorst ten opzichte van hem. Ofschoon reeds oud en ziek, ondernam Pa-Melga toch nog 2 maanden voor zijn dood de verre reis van Kaban Djahé naar Batoe Bahra om den Heer A. te bezoeken. Den 21sten Februari 1918 stierf Pa-Melga. Als herinnering aan hem ontving ik van zijne vrouw den wandelstok, welke de vorst bijna zijn geheele leven gebruikt heeft. Zijn dood was een groot verlies voor den Heer A., dank zij zijne vriendschap waren de meest zeldzame opnamen gelukt, als o.a. die v.d. opening van de doodkist v.d. Sibajak van Soerbakti, verschillende opnamen bij magnesiumlicht in zijn huis, enz." (Adam 1919: 34-35)<BR> (4) negatief en afdrukken aanwezig in collectie Tropenmuseum met nummers 10001821, 60030859, 60049267 en FC-2008-032<BR> (5) negatief aanwezig in collectie Tropenmuseum: 10001820<BR> (6) Dit verhaal is ook opgetekend in Adam 1930: 118-41, waarbij op p. 121 de bewuste foto’s zijn afgebeeld