Didgeridoo van bamboe, versierd met rondlopende banden

Onderzoek heeft nog niet kunnen uitwijzen wanneer en waarvandaan de didgeridoo naar Australië is gekomen. Vergelijkingen met gelijksoortige instrumenten uit ongeletterde culturen hebben laten zien dat verscheidene aspecten van de rijke combinatie van technieken uniek zijn voor de Australische Aboriginals (Sadie 1984: 566).<BR> <BR> Bij de meest wijdverbreide speeltechniek wordt de basis toon (drone) geproduceerd door los vibrerende lippen in het mondstuk. De constante toon wordt bereikt door circulaire ademhaling, waarbij lucht in de wangen wordt opgeslagen en terwijl dat de buis in wordt geperst ademt de speler snel in door de neus. Het door de buis persen van lucht vanuit de wangen creëert een puls, tonale variaties en een kleine verhoging van de toonhoogte. De klankkleur (timbre) kan door bewegingen van het middenrif, tongbewegingen en door het veranderen van de vorm van de mondholte, variëren van 'gladde', 'soepele' tonen tot een scherpere klank die rijk is aan hogere boventonen. De stem kan voornoemde klanken nog verder veranderen door nasaal neuriën, produceren van een gorgelend geluid (met stem!), door vanuit het strottenhoofd een laag, ruw geluid voort te brengen en bovendien door dierengeluiden te imiteren (Neuenfeldt 1998: 395-397, Sadie 1984: 566). Het neuriën van lettergrepen (bijvoorbeeld "di-dge-ri-doo") zorgt niet alleen voor een verandering van klank, maar ook voor ritmische en metrische patronen en het klinken van complexe akkoorden bij het neuriën van de juiste toonhoogte. Het vergroten van de lipspanning en verhogen van de luchtdruk kan ook zorgen voor het goed hoorbaar klinken van een hoge boventoon (Neuenfeldt 1998: 395-396).<BR> <BR> Het instrument wordt door mannelijke Aboriginals gespeeld als begeleiding bij zang en dans en wordt voornamelijk, maar niet alleen, gebruikt voor openbare ceremoniën (waaronder begrafenis en rouw ceremoniën), clan songs (die uiting geven aan verbindingen met afkomst en gebieden), kamp vermaak, djedbangari of djatpangarri ('grappige' liedjes van jonge vrijgezellen) en individuele songs zoals wongga en gunborg. Het instrument wordt ook wel gebruikt voor de begeleiding van kinderliedjes. Daarnaast worden uitzonderlijk lange didgeridoos (2.5 meter) gebruikt in djungguwan ceremoniën waarbij het yurlunggur of julungi, de regenboogslang vertegenwoordigt (Neuenfeldt 1998: 394, Sadie 1984: 565).<BR> <BR> De functie van een didgeridoo is vooral om een toonkleuring (timbre) toe te voegen en functioneert als ritme instrument dat ook geschikt is om intro's, tussenspelen en coda's te verzorgen. Bij het begeleiden van dans geeft de didgeridoo ook uitgebreide gecodeerde informatie om het danspatroon te veranderen. De leadzanger is echter de leider en kan met stemklanken laten horen welk ritme de didgeridoo moet spelen (Sadie 1984: 566).<BR> <BR> Ondanks de conservatieve aard van veel didgeridoo muziek, bestaat er veel ruimte voor individuele improvisatie en versiering en voor nieuwe stijlen en technieken (Sadie 1984: 566). Het gebruik van de didgeridoo in popmuziek vanaf de jaren 1990 heeft voor een verspreiding over zee gezorgd (Neuenfeldt 1998: 394). De didgeridoo is niet alleen te vinden in rock, calypso en reggae, maar ook in interculturele combinaties zoals didgeridoo met shakuhachi en didgeridoo met synthesizer (Dunbar-Hall 1998: 443-444).<BR> <BR> Vervaardiging<BR> Deze didgeridoo is gemaakt van een lang recht stuk bamboewaarvan alle tussenschotten verwijderd zijn. Van de bovenste laag zijn als decoratie steeds om de 8 cm stroken van 8 cm verwijderd waardoor een kleurpatroon ontstaat met donkere banden. <BR> De didgeridoo is een rechte eindgeblazen natuurlijke trompet uit één stuk (Sadie 1984: 565). De didgeridoo is onder andere ook bekend als bambu, kulumbu, kanbi, djalapu en yidaki (Neuenfeldt 1998: 393). Het is een, door termieten uitgeholde, eucalyptus tak, waarvan de schors is verwijderd en de binnenkant van obstructies ontdaan. De binnenkant wordt aan de uiteinden soms dunner gemaakt door schrapen. Het smalste uiteinde is het mondstuk en dat wordt soms voorzien van bijenwas of eucalyptus gom om de sluiting tussen het mondstuk en de lippen te verbeteren en om de lippen van de speler te beschermen. Vroeger werd bamboe gebruikt en sinds 1970 wordt ook materiaal als ijzer en plastic gebruikt. De buitenkant wordt vaak met oker en klei beschilderd. Verder wordt er niets fysiek aan het instrument veranderd. De lengte varieert van 1 tot 1,5 meter (er zijn ook uitzonderlijk lange van 2.5 meter bekend) en de diameter binnen in de buis loopt van 4 á 5 cm bij het mondstuk tot 7.5 - 13 cm bij het andere uiteinde (Neuenfeldt 1998: 393-394, Sadie 1984: 565). Het hout is 5 tot 10 mm dik. Om de poriën van het hout te sluiten wordt de didgeridoo soms geweekt in water en om dezelfde reden wordt er soms water doorheen geblazen tijdens een uitvoering (Neuenfeldt 1998: 393-394).

Didgeridoo van bamboe, versierd met rondlopende banden

Onderzoek heeft nog niet kunnen uitwijzen wanneer en waarvandaan de didgeridoo naar Australië is gekomen. Vergelijkingen met gelijksoortige instrumenten uit ongeletterde culturen hebben laten zien dat verscheidene aspecten van de rijke combinatie van technieken uniek zijn voor de Australische Aboriginals (Sadie 1984: 566).<BR> <BR> Bij de meest wijdverbreide speeltechniek wordt de basis toon (drone) geproduceerd door los vibrerende lippen in het mondstuk. De constante toon wordt bereikt door circulaire ademhaling, waarbij lucht in de wangen wordt opgeslagen en terwijl dat de buis in wordt geperst ademt de speler snel in door de neus. Het door de buis persen van lucht vanuit de wangen creëert een puls, tonale variaties en een kleine verhoging van de toonhoogte. De klankkleur (timbre) kan door bewegingen van het middenrif, tongbewegingen en door het veranderen van de vorm van de mondholte, variëren van 'gladde', 'soepele' tonen tot een scherpere klank die rijk is aan hogere boventonen. De stem kan voornoemde klanken nog verder veranderen door nasaal neuriën, produceren van een gorgelend geluid (met stem!), door vanuit het strottenhoofd een laag, ruw geluid voort te brengen en bovendien door dierengeluiden te imiteren (Neuenfeldt 1998: 395-397, Sadie 1984: 566). Het neuriën van lettergrepen (bijvoorbeeld "di-dge-ri-doo") zorgt niet alleen voor een verandering van klank, maar ook voor ritmische en metrische patronen en het klinken van complexe akkoorden bij het neuriën van de juiste toonhoogte. Het vergroten van de lipspanning en verhogen van de luchtdruk kan ook zorgen voor het goed hoorbaar klinken van een hoge boventoon (Neuenfeldt 1998: 395-396).<BR> <BR> Het instrument wordt door mannelijke Aboriginals gespeeld als begeleiding bij zang en dans en wordt voornamelijk, maar niet alleen, gebruikt voor openbare ceremoniën (waaronder begrafenis en rouw ceremoniën), clan songs (die uiting geven aan verbindingen met afkomst en gebieden), kamp vermaak, djedbangari of djatpangarri ('grappige' liedjes van jonge vrijgezellen) en individuele songs zoals wongga en gunborg. Het instrument wordt ook wel gebruikt voor de begeleiding van kinderliedjes. Daarnaast worden uitzonderlijk lange didgeridoos (2.5 meter) gebruikt in djungguwan ceremoniën waarbij het yurlunggur of julungi, de regenboogslang vertegenwoordigt (Neuenfeldt 1998: 394, Sadie 1984: 565).<BR> <BR> De functie van een didgeridoo is vooral om een toonkleuring (timbre) toe te voegen en functioneert als ritme instrument dat ook geschikt is om intro's, tussenspelen en coda's te verzorgen. Bij het begeleiden van dans geeft de didgeridoo ook uitgebreide gecodeerde informatie om het danspatroon te veranderen. De leadzanger is echter de leider en kan met stemklanken laten horen welk ritme de didgeridoo moet spelen (Sadie 1984: 566).<BR> <BR> Ondanks de conservatieve aard van veel didgeridoo muziek, bestaat er veel ruimte voor individuele improvisatie en versiering en voor nieuwe stijlen en technieken (Sadie 1984: 566). Het gebruik van de didgeridoo in popmuziek vanaf de jaren 1990 heeft voor een verspreiding over zee gezorgd (Neuenfeldt 1998: 394). De didgeridoo is niet alleen te vinden in rock, calypso en reggae, maar ook in interculturele combinaties zoals didgeridoo met shakuhachi en didgeridoo met synthesizer (Dunbar-Hall 1998: 443-444).<BR> <BR> Vervaardiging<BR> Deze didgeridoo is gemaakt van een lang recht stuk bamboewaarvan alle tussenschotten verwijderd zijn. Van de bovenste laag zijn als decoratie steeds om de 8 cm stroken van 8 cm verwijderd waardoor een kleurpatroon ontstaat met donkere banden. <BR> De didgeridoo is een rechte eindgeblazen natuurlijke trompet uit één stuk (Sadie 1984: 565). De didgeridoo is onder andere ook bekend als bambu, kulumbu, kanbi, djalapu en yidaki (Neuenfeldt 1998: 393). Het is een, door termieten uitgeholde, eucalyptus tak, waarvan de schors is verwijderd en de binnenkant van obstructies ontdaan. De binnenkant wordt aan de uiteinden soms dunner gemaakt door schrapen. Het smalste uiteinde is het mondstuk en dat wordt soms voorzien van bijenwas of eucalyptus gom om de sluiting tussen het mondstuk en de lippen te verbeteren en om de lippen van de speler te beschermen. Vroeger werd bamboe gebruikt en sinds 1970 wordt ook materiaal als ijzer en plastic gebruikt. De buitenkant wordt vaak met oker en klei beschilderd. Verder wordt er niets fysiek aan het instrument veranderd. De lengte varieert van 1 tot 1,5 meter (er zijn ook uitzonderlijk lange van 2.5 meter bekend) en de diameter binnen in de buis loopt van 4 á 5 cm bij het mondstuk tot 7.5 - 13 cm bij het andere uiteinde (Neuenfeldt 1998: 393-394, Sadie 1984: 565). Het hout is 5 tot 10 mm dik. Om de poriën van het hout te sluiten wordt de didgeridoo soms geweekt in water en om dezelfde reden wordt er soms water doorheen geblazen tijdens een uitvoering (Neuenfeldt 1998: 393-394).