Twee schilderingen met portretten, als een tweeslags kamerscherm gemonteerd

Twee schilderingen op papier, gemonteerd op een kamerscherm uit de 19de eeuw. De schilderingen tonen personen die naar de mode van de napoleontische tijd zijn gekleed. De schildering links toont een dame met een dormeuse op het hoofd en een waaier in de hand. Achter haar staat een Aziatische slaaf met een paraplu. Op de schildering rechts zien we een man in een rokjas en een steek (bicorne) op het hoofd. Achter hem staat een Javaanse slaaf, ook met een paraplu. De schilderingen zijn voorzien van twee niet-geïdentificeerde zegels van schilders. Het enige wat van de scherm met zekerheid bekend is, is dat hij in 1897 bij een antiquair in Tokyo is gekocht. <BR> <BR> Hoogstwaarschijnlijk zien we rechts op de schildering Jan Cock Blomhoff (1779-1853). Hij werd in 1817 ‘Opperhoofd’ van het eiland Deshima (Dejima) in de baai van Nagasaki, waar de Nederlandse handelaren op last van de Japanse shogun moesten verblijven. De vrouw is de kindermeid Petronella Munts, en niet zoals men zou verwachten Blomhoff's echtgenote Titia Bergsma (1786-1821). De kindermeid werd steeds met een dormeuse op haar hoofd en meestal met het kind in haar armen voorgesteld, in deze schildering kennelijk vervangen door een waaier. Titia daarentegen werd meestal afgebeeld met een halsketting van bloedkoraal. De schilder van deze scherm heeft de kindermeid aan de plaats van de echtgenote Titia geplaatst. Achter de dame staat een Aziatische slaaf; mogelijk is dat de Indonesische Maraty die ook met het gezin in Deshima arriveerde, hier weliswaar geschilderd met Japanse trekken in het uiterlijk. (Croisant e.a. red. 1993, 280 en informatie van Matthi Forrer, conservator Japan in het Rijksmuseum Volkenkunde, Leiden).<BR> <BR> Lamster heeft al in 1926 in zijn artikel in ‘Nederlandsch-Indië Oud & Nieuw’ al geopperd dat het paar Jan en Titia Cock Blomhoff zou voorstellen (Lamster 1926). In de catalogus bij de tentoonstelling ‘Wonen in de wijde wereld’ in het Tropenmuseum 1963-1964 echter, wordt gesteld dat de man de trekken van Hendrik Doeff vertoont, die tijdens de napoleontische tijd het Opperhoofd van Deshima was. Maar in diezelfde catalogus wordt er ook al op gewezen dat er slechts een ‘type’ is uitgebeeld, en dus geen benoem- en herkenbaar individu (Tropenmuseum 1963, cat.no 250). In de catalogus voor de tentoonstelling ‘Japan und Europa’ in 1993 in Berlijn, wordt gesteld dat de voorstelling van de man overeenkomt met het portrettypus van Philipp Franz von Siebold, die tussen 1823 en 1830 arts was op Deshima en om 1830 het land uit was gezet op verdenking van spionage (Croissant 1993, 280).<BR> <BR> De twee figuren hebben hun prototypes in andere Japanse voorstellingen die Hollanders voorstellen. De eerste en belangrijkste hiervan is door Kawahara Keiga gecreëerd, die het gezin Blomhoff na hun aankomst op Decima in 1817 persoonlijk heeft gezien en geschilderd. Europese vrouwen waren zeer exotisch voor de Japanners, want hun verblijf op Deshima was door de Japanse regering verboden. Vooral Titia werd een prototype voor de vele voorstellingen van Europese vrouwen. Zoals deze schilder laat zien, diende echter ook de kindermeid Petronella als een voorbeeld hiervoor. In 1829 kwam hier nog Mimi de Villeneuve bij (Van Gulik 1998, 69-70). <BR> <BR> In de Edo-periode van de Japanse geschiedenis (1603-1868) waren de VOC en de Nederlanders de enige Westerlingen die onder strikte voorwaarden handel mochten drijven met Japanners. Een voorwaarde was, dat zij op het kunstmatige eiland Deshima moesten verblijven. Westerse vrouwen waren er niet toegestaan. Slechts de dames van het bordeelwijk in Nagasaki mochten op Deshima vertoeven, waar ze niet alleen als gezelschapsdames, maar ook als huishoudelijke hulp werkten. Slechts twee keer is door VOC-leden geprobeerd om dit verbod te trotseren: een ervan was Jan Cock Blomhoff, die in 1817 met zijn echtgenote Titia, de min Petronella, zijn zoon Johannes en de Javaanse dienstmeid Maraty arriveerde op Deshima. Hij was kennelijk overtuigd dat de Japanners de regels m.b.t. de vrouwen zouden versoepelen, maar dat wilden de Japanners niet. Omdat Johannes ziek was, mochten de vrouwen circa vijf maanden op Deshima blijven, maar uiteindelijk moesten ze met hetzelfde schip, waarmee ze gearriveerd waren, terugreizen naar Nederland. Titia overleed in Nederland, nog voordat Jan weer terugkwam naar Nederland.

Twee schilderingen met portretten, als een tweeslags kamerscherm gemonteerd

Twee schilderingen op papier, gemonteerd op een kamerscherm uit de 19de eeuw. De schilderingen tonen personen die naar de mode van de napoleontische tijd zijn gekleed. De schildering links toont een dame met een dormeuse op het hoofd en een waaier in de hand. Achter haar staat een Aziatische slaaf met een paraplu. Op de schildering rechts zien we een man in een rokjas en een steek (bicorne) op het hoofd. Achter hem staat een Javaanse slaaf, ook met een paraplu. De schilderingen zijn voorzien van twee niet-geïdentificeerde zegels van schilders. Het enige wat van de scherm met zekerheid bekend is, is dat hij in 1897 bij een antiquair in Tokyo is gekocht. <BR> <BR> Hoogstwaarschijnlijk zien we rechts op de schildering Jan Cock Blomhoff (1779-1853). Hij werd in 1817 ‘Opperhoofd’ van het eiland Deshima (Dejima) in de baai van Nagasaki, waar de Nederlandse handelaren op last van de Japanse shogun moesten verblijven. De vrouw is de kindermeid Petronella Munts, en niet zoals men zou verwachten Blomhoff's echtgenote Titia Bergsma (1786-1821). De kindermeid werd steeds met een dormeuse op haar hoofd en meestal met het kind in haar armen voorgesteld, in deze schildering kennelijk vervangen door een waaier. Titia daarentegen werd meestal afgebeeld met een halsketting van bloedkoraal. De schilder van deze scherm heeft de kindermeid aan de plaats van de echtgenote Titia geplaatst. Achter de dame staat een Aziatische slaaf; mogelijk is dat de Indonesische Maraty die ook met het gezin in Deshima arriveerde, hier weliswaar geschilderd met Japanse trekken in het uiterlijk. (Croisant e.a. red. 1993, 280 en informatie van Matthi Forrer, conservator Japan in het Rijksmuseum Volkenkunde, Leiden).<BR> <BR> Lamster heeft al in 1926 in zijn artikel in ‘Nederlandsch-Indië Oud & Nieuw’ al geopperd dat het paar Jan en Titia Cock Blomhoff zou voorstellen (Lamster 1926). In de catalogus bij de tentoonstelling ‘Wonen in de wijde wereld’ in het Tropenmuseum 1963-1964 echter, wordt gesteld dat de man de trekken van Hendrik Doeff vertoont, die tijdens de napoleontische tijd het Opperhoofd van Deshima was. Maar in diezelfde catalogus wordt er ook al op gewezen dat er slechts een ‘type’ is uitgebeeld, en dus geen benoem- en herkenbaar individu (Tropenmuseum 1963, cat.no 250). In de catalogus voor de tentoonstelling ‘Japan und Europa’ in 1993 in Berlijn, wordt gesteld dat de voorstelling van de man overeenkomt met het portrettypus van Philipp Franz von Siebold, die tussen 1823 en 1830 arts was op Deshima en om 1830 het land uit was gezet op verdenking van spionage (Croissant 1993, 280).<BR> <BR> De twee figuren hebben hun prototypes in andere Japanse voorstellingen die Hollanders voorstellen. De eerste en belangrijkste hiervan is door Kawahara Keiga gecreëerd, die het gezin Blomhoff na hun aankomst op Decima in 1817 persoonlijk heeft gezien en geschilderd. Europese vrouwen waren zeer exotisch voor de Japanners, want hun verblijf op Deshima was door de Japanse regering verboden. Vooral Titia werd een prototype voor de vele voorstellingen van Europese vrouwen. Zoals deze schilder laat zien, diende echter ook de kindermeid Petronella als een voorbeeld hiervoor. In 1829 kwam hier nog Mimi de Villeneuve bij (Van Gulik 1998, 69-70). <BR> <BR> In de Edo-periode van de Japanse geschiedenis (1603-1868) waren de VOC en de Nederlanders de enige Westerlingen die onder strikte voorwaarden handel mochten drijven met Japanners. Een voorwaarde was, dat zij op het kunstmatige eiland Deshima moesten verblijven. Westerse vrouwen waren er niet toegestaan. Slechts de dames van het bordeelwijk in Nagasaki mochten op Deshima vertoeven, waar ze niet alleen als gezelschapsdames, maar ook als huishoudelijke hulp werkten. Slechts twee keer is door VOC-leden geprobeerd om dit verbod te trotseren: een ervan was Jan Cock Blomhoff, die in 1817 met zijn echtgenote Titia, de min Petronella, zijn zoon Johannes en de Javaanse dienstmeid Maraty arriveerde op Deshima. Hij was kennelijk overtuigd dat de Japanners de regels m.b.t. de vrouwen zouden versoepelen, maar dat wilden de Japanners niet. Omdat Johannes ziek was, mochten de vrouwen circa vijf maanden op Deshima blijven, maar uiteindelijk moesten ze met hetzelfde schip, waarmee ze gearriveerd waren, terugreizen naar Nederland. Titia overleed in Nederland, nog voordat Jan weer terugkwam naar Nederland.