Deze sloffen zijn gemaakt van wol. De onderkant is van wit bont en de bovenkant van blauw wol. Ze zijn aan de bovennaden versierd met een steek in lichtblauw wol. Traditioneel droeg iemand in de wintermaanden meerdere lagen aan zijn voeten. De eerste laag waren sokken, meestal van kariboe, met het bont naar binnen. Hier overheen droeg men korte sokken of sloffen gemaakt van kariboe of zeehonden bont, met het bont naar buiten. Daar overheen werden dan de buiten laarzen gedragen (bijvoorbeeld 5782-5), ook met het bont naar buiten. Zie ook beschrijving bij 5782-12. Een extra laag gedroogd gras werd tussen de buitenlaarzen en het dan volgende schoeisel gestopt. Deze extra laag zorgde niet alleen voor isolatie maar nam extra vocht op.