Mand

Tegenwoordig bestaat nog steeds enige discussie over de vraag of de Indianen van de Eastern Woodlands zelf de techniek van de "splint baskets" kenden of daar kennis mee maakten door Europese kolonisten. Vermoedelijk beheersten ze de techniek zelf al gezien de kleine fragmenten van "splint basketry" in zeventiende eeuwse Senecagraven en was het relatief onbelangrijk tot het midden van de achttiende eeuw toen zij manden voor de blanke markt begonnen te produceren. "Splint baskets" werden van een aantal verschillende houtsoorten gemaakt waarvan de es (Fraxinus nigra) de populairste was. Nadat de bast van de stam was verwijderd werden lange delen van de groeiringen met een gereedschap zoals een bijl van elkaar gescheiden. De spaanders werden daarna verder verwerkt door ze met een mes of krom houtsnijmes op maat te snijden. Voordat de strippen werden gevlochten moesten ze eerst in water geweekt worden om ze flexibeler te maken. Voor het midden van de negentiende eeuw werden alle manden met de hand gevlochten wat een bijzonder tijdrovend karwei was. Om aan de groeiende vraag naar manden te kunnen voldoen werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw gebruik gemaakt van houten mallen of blokken die het vlechten eenvoudiger maakten waardoor sneller geproduceerd kon worden. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden de mandjes uitbundiger gedecoreerd door de strippen felle kleuren te geven met synthetische verfstoffen, door het zoet ruikende "sweet grass" in het vlechtwerk te verwerken of sierweefsels toe te voegen. De krullen en plooien maakten de mandjes aantrekkelijker voor het Victoriaanse publiek. Deze latere manden worden "fancy baskets" genoemd, om ze te onderscheiden van de manden die niet voor de sier maar voor gebruik werden gemaakt. De gevlochten manden werden in eerste instantie door Indiaanse vrouwen aan de deur verkocht waarvoor zij met hun waren vaak lange afstanden moesten afleggen. In het midden van de negentiende eeuw veranderde dit enigszins; Indianen trokken in plaats daarvan naar toeristische trekpleisters zoals de Niagarawatervallen om daar hun producten te verkopen. Aan het einde van de negentiende eeuw waren de catalogi van blanke handelaren een ander populair middel om Indiaanse gebruiksvoorwerpen, weliswaar aangepast aan de Victoriaanse smaak, te kopen. Deze handelaren verkochten manden van Indiaanse volkeren van over de gehele noordelijke regio zoals de Chippewa's, Abenaki's, Hurons en Irokezen die allen vrijwel dezelfde type producten met dezelfde technieken maakten. De Depressie in de jaren 1930 kwam hard aan bij Indiaanse vaklieden die hun afzetmarkt sterk zagen krimpen doordat veel vakantieoorden sloten waardoor zij steeds afhankelijker van de catalogi werden. Veel van deze stopten halverwege de twintigste eeuw met de verkoop van Indiaanse waren en veel Indianen zochten werk met een regelmatiger inkomen. Ook de teruggang van de es was een oorzaak voor de achteruitgang van Indiaans vlechtwerk. In de laatste paar decennia is Indiaans vlechtwerk weer in opkomst en worden mandjes verkocht bij kunstshows, powwows en kunstgaleries in het Noordoosten.

Mand

Tegenwoordig bestaat nog steeds enige discussie over de vraag of de Indianen van de Eastern Woodlands zelf de techniek van de "splint baskets" kenden of daar kennis mee maakten door Europese kolonisten. Vermoedelijk beheersten ze de techniek zelf al gezien de kleine fragmenten van "splint basketry" in zeventiende eeuwse Senecagraven en was het relatief onbelangrijk tot het midden van de achttiende eeuw toen zij manden voor de blanke markt begonnen te produceren. "Splint baskets" werden van een aantal verschillende houtsoorten gemaakt waarvan de es (Fraxinus nigra) de populairste was. Nadat de bast van de stam was verwijderd werden lange delen van de groeiringen met een gereedschap zoals een bijl van elkaar gescheiden. De spaanders werden daarna verder verwerkt door ze met een mes of krom houtsnijmes op maat te snijden. Voordat de strippen werden gevlochten moesten ze eerst in water geweekt worden om ze flexibeler te maken. Voor het midden van de negentiende eeuw werden alle manden met de hand gevlochten wat een bijzonder tijdrovend karwei was. Om aan de groeiende vraag naar manden te kunnen voldoen werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw gebruik gemaakt van houten mallen of blokken die het vlechten eenvoudiger maakten waardoor sneller geproduceerd kon worden. In de tweede helft van de negentiende eeuw werden de mandjes uitbundiger gedecoreerd door de strippen felle kleuren te geven met synthetische verfstoffen, door het zoet ruikende "sweet grass" in het vlechtwerk te verwerken of sierweefsels toe te voegen. De krullen en plooien maakten de mandjes aantrekkelijker voor het Victoriaanse publiek. Deze latere manden worden "fancy baskets" genoemd, om ze te onderscheiden van de manden die niet voor de sier maar voor gebruik werden gemaakt. De gevlochten manden werden in eerste instantie door Indiaanse vrouwen aan de deur verkocht waarvoor zij met hun waren vaak lange afstanden moesten afleggen. In het midden van de negentiende eeuw veranderde dit enigszins; Indianen trokken in plaats daarvan naar toeristische trekpleisters zoals de Niagarawatervallen om daar hun producten te verkopen. Aan het einde van de negentiende eeuw waren de catalogi van blanke handelaren een ander populair middel om Indiaanse gebruiksvoorwerpen, weliswaar aangepast aan de Victoriaanse smaak, te kopen. Deze handelaren verkochten manden van Indiaanse volkeren van over de gehele noordelijke regio zoals de Chippewa's, Abenaki's, Hurons en Irokezen die allen vrijwel dezelfde type producten met dezelfde technieken maakten. De Depressie in de jaren 1930 kwam hard aan bij Indiaanse vaklieden die hun afzetmarkt sterk zagen krimpen doordat veel vakantieoorden sloten waardoor zij steeds afhankelijker van de catalogi werden. Veel van deze stopten halverwege de twintigste eeuw met de verkoop van Indiaanse waren en veel Indianen zochten werk met een regelmatiger inkomen. Ook de teruggang van de es was een oorzaak voor de achteruitgang van Indiaans vlechtwerk. In de laatste paar decennia is Indiaans vlechtwerk weer in opkomst en worden mandjes verkocht bij kunstshows, powwows en kunstgaleries in het Noordoosten.