Randscherf van een pot

Randscherf van het type Horinouchi II. Deze scherf past aan 3722-41. Op de rand is een kleiband aangebracht die vervolgens ingedrukt is. De hele wand is versierd met groeven die het potoppervlak verdeeld in vlakken die afwisselend versierd zijn met het touwpatroon (Jômon). Verschraald met fijn zand.<BR> <BR> In fase II heeft het aardewerk een horizontaal ontwerp en er komt meer nadruk te liggen op geometrische patronen. Daarnaast werd het populair om het touwpatroon als opvulling van het ontwerp te gebruiken en zijn er spiraalpatronen in het ontwerp te herkennen. De groef aan de buitenzijde van de rand, die in fase I te zien was, verdwijnt, maar daarvoor in plaats verschijnt aan de binnenzijde van de rand een groef of wordt de binnenkant van de rand hol gedrukt. Een andere versieringmethode van de rand, wat veelal bij trechtervormige potten gebeurd, is het aanbrengen van een verhoogde lijn en deze vervolgens versieren met inkepingen. Daarnaast in deze fase aardewerk met donker of zwart gekleurde potoppervlak. <BR> Een andere verandering in fase 2 en dat gestandaardiseerd gebruikt werd in de Kasori B-stijlperiode, was het zwart kleuren van het oppervlak. Het oppervlak werd niet geverfd, maar er werd een methode gebruikt waarbij koolstof werd geabsorbeerd aan het einde van het vuurproces.<BR> Deze scherf wordt gedetermineerd tot fase II vanwege de donkere kleur die de scherf heeft en omdat het touwpatroon ter opvulling wordt gebruikt. <BR> <BR> De Jômon (NL: touwpatroon) dankt haar naam aan de versiering methode waarbij het touw in het oppervlak van de pot wordt gedrukt en een touwindruk achterlaat. Het is de meest gebruikte methode van versiering in de Jômon-periode. <BR> De Jômon-periode is in zes tijdvakken verdeeld Aanvangend Jômon (13.600-9200 BC), Initiële Jômon (9200-5300 BC), Vroeg-Jômon (5300-3500 BC), Midden-Jômon (3500-2500 BC), Laat-Jômon (2500-1200 BC), en Eind-Jômon (1200-900 BC). <BR> De Jômon waren semi-sedentair (Kobayashi 2004, 99). Met de seizoenen verplaatsten zij zich tussen het binnenland en het rivieren- en zeegebied waardoor een seizoensgebonden voedselpakket ontstond. Ze joegen onder andere op everzwijn, hert, zalm, tonijn, zeehond, zeeleeuw en schaaldieren en verzamelden noten zoals kastanjes, walnoten, paardenkastanjes en verschillende soorten eikels voor consumptie (Habu 2004, 59, 62). In de winter stond vaak everzwijn en hert op het menu en in de zomer zeedieren. De noten en zaden werden bewaard in putten in de grond van circa 25 cm diep (Habu 2004, 64).<BR> Vanaf de Initiële Jômon maakten ze gebruik van kuil-huizen. Hiervan was de vloer is 50 tot 60 cm in de grond verzonken, werd daaromheen een muurtje gebouwd en werd het dak geplaatst die ondersteund werd door palen (Kobayashi 2004, 101). Vanaf de Midden-Jômon werden dorpen gestructureerd ingedeeld. In het centrum van het dorp bevond zich de centrale plaza waar de graven gesitueerd waren. Concentrisch om de plaza heen werden structuren met verhoogde vloeren geplaatst (Habu 2004, 68), vervolgens werden de kuil-huizen geplaatst en daaromheen lagen de opslagputten.

Randscherf van een pot

Randscherf van het type Horinouchi II. Deze scherf past aan 3722-41. Op de rand is een kleiband aangebracht die vervolgens ingedrukt is. De hele wand is versierd met groeven die het potoppervlak verdeeld in vlakken die afwisselend versierd zijn met het touwpatroon (Jômon). Verschraald met fijn zand.<BR> <BR> In fase II heeft het aardewerk een horizontaal ontwerp en er komt meer nadruk te liggen op geometrische patronen. Daarnaast werd het populair om het touwpatroon als opvulling van het ontwerp te gebruiken en zijn er spiraalpatronen in het ontwerp te herkennen. De groef aan de buitenzijde van de rand, die in fase I te zien was, verdwijnt, maar daarvoor in plaats verschijnt aan de binnenzijde van de rand een groef of wordt de binnenkant van de rand hol gedrukt. Een andere versieringmethode van de rand, wat veelal bij trechtervormige potten gebeurd, is het aanbrengen van een verhoogde lijn en deze vervolgens versieren met inkepingen. Daarnaast in deze fase aardewerk met donker of zwart gekleurde potoppervlak. <BR> Een andere verandering in fase 2 en dat gestandaardiseerd gebruikt werd in de Kasori B-stijlperiode, was het zwart kleuren van het oppervlak. Het oppervlak werd niet geverfd, maar er werd een methode gebruikt waarbij koolstof werd geabsorbeerd aan het einde van het vuurproces.<BR> Deze scherf wordt gedetermineerd tot fase II vanwege de donkere kleur die de scherf heeft en omdat het touwpatroon ter opvulling wordt gebruikt. <BR> <BR> De Jômon (NL: touwpatroon) dankt haar naam aan de versiering methode waarbij het touw in het oppervlak van de pot wordt gedrukt en een touwindruk achterlaat. Het is de meest gebruikte methode van versiering in de Jômon-periode. <BR> De Jômon-periode is in zes tijdvakken verdeeld Aanvangend Jômon (13.600-9200 BC), Initiële Jômon (9200-5300 BC), Vroeg-Jômon (5300-3500 BC), Midden-Jômon (3500-2500 BC), Laat-Jômon (2500-1200 BC), en Eind-Jômon (1200-900 BC). <BR> De Jômon waren semi-sedentair (Kobayashi 2004, 99). Met de seizoenen verplaatsten zij zich tussen het binnenland en het rivieren- en zeegebied waardoor een seizoensgebonden voedselpakket ontstond. Ze joegen onder andere op everzwijn, hert, zalm, tonijn, zeehond, zeeleeuw en schaaldieren en verzamelden noten zoals kastanjes, walnoten, paardenkastanjes en verschillende soorten eikels voor consumptie (Habu 2004, 59, 62). In de winter stond vaak everzwijn en hert op het menu en in de zomer zeedieren. De noten en zaden werden bewaard in putten in de grond van circa 25 cm diep (Habu 2004, 64).<BR> Vanaf de Initiële Jômon maakten ze gebruik van kuil-huizen. Hiervan was de vloer is 50 tot 60 cm in de grond verzonken, werd daaromheen een muurtje gebouwd en werd het dak geplaatst die ondersteund werd door palen (Kobayashi 2004, 101). Vanaf de Midden-Jômon werden dorpen gestructureerd ingedeeld. In het centrum van het dorp bevond zich de centrale plaza waar de graven gesitueerd waren. Concentrisch om de plaza heen werden structuren met verhoogde vloeren geplaatst (Habu 2004, 68), vervolgens werden de kuil-huizen geplaatst en daaromheen lagen de opslagputten.