Wandscherf van een pot

Wandscherf van het type Kasori E. De wand is versierd door middel van het kammotief, een methode van versiering waarbij diepe groeven dicht naast elkaar worden geplaatst. Hierop zijn drie kleibanden aangebracht waarvan twee een zigzag patroon hebben. Verschraald met grof zand en schelpgruis.<BR> <BR> De Kasori E-stijl laat een vrij simpele decoratieve techniek zien en maakt gebruik van het gedraaide touwpatroon (Jômon). Een belangrijk karakteristiek van de stijl is het spiraalmotief (3722-9) bij de rand dat zich in de loop van de tijd verder ontwikkeld. De Kasori E-assemblage bestaat voornamelijk uit diepe potten en schaaltjes, maar er zijn ook pannen met een wijde rand, potten met een tuit, potten op een voet en aardewerk in de vorm van de wierookbrander.<BR> Deze scherf wordt gedetermineerd tot Kasori E, omdat in deze fase aardewerk voorkwam dat versierd werd met diepe groeven en waarop vervolgens kleibanden werden aangebracht (Kidder 1968, 38).<BR> <BR> De Jômon (NL: touwpatroon) dankt haar naam aan de versiering methode waarbij het touw in het oppervlak van de pot wordt gedrukt en een touwindruk achterlaat. Het is de meest gebruikte methode van versiering in de Jômon-periode. <BR> De Jômon-periode is in zes tijdvakken verdeeld Aanvangend Jômon (13.600-9200 BC), Initiële Jômon (9200-5300 BC), Vroeg-Jômon (5300-3500 BC), Midden-Jômon (3500-2500 BC), Laat-Jômon (2500-1200 BC), en Eind-Jômon (1200-900 BC). <BR> De Jômon waren semi-sedentair (Kobayashi 2004, 99). Met de seizoenen verplaatsten zij zich tussen het binnenland en het rivieren- en zeegebied waardoor een seizoensgebonden voedselpakket ontstond. Ze joegen onder andere op everzwijn, hert, zalm, tonijn, zeehond, zeeleeuw en schaaldieren en verzamelden noten zoals kastanjes, walnoten, paardenkastanjes en verschillende soorten eikels voor consumptie (Habu 2004, 59, 62). In de winter stond vaak everzwijn en hert op het menu en in de zomer zeedieren. De noten en zaden werden bewaard in putten in de grond van circa 25 cm diep (Habu 2004, 64).<BR> Vanaf de Initiële Jômon maakten ze gebruik van kuil-huizen. Hiervan was de vloer is 50 tot 60 cm in de grond verzonken, werd daaromheen een muurtje gebouwd en werd het dak geplaatst die ondersteund werd door palen (Kobayashi 2004, 101). Vanaf de Midden-Jômon werden dorpen gestructureerd ingedeeld. In het centrum van het dorp bevond zich de centrale plaza waar de graven gesitueerd waren. Concentrisch om de plaza heen werden structuren met verhoogde vloeren geplaatst (Habu 2004, 68), vervolgens werden de kuil-huizen geplaatst en daaromheen lagen de opslagputten.<BR>

Wandscherf van een pot

Wandscherf van het type Kasori E. De wand is versierd door middel van het kammotief, een methode van versiering waarbij diepe groeven dicht naast elkaar worden geplaatst. Hierop zijn drie kleibanden aangebracht waarvan twee een zigzag patroon hebben. Verschraald met grof zand en schelpgruis.<BR> <BR> De Kasori E-stijl laat een vrij simpele decoratieve techniek zien en maakt gebruik van het gedraaide touwpatroon (Jômon). Een belangrijk karakteristiek van de stijl is het spiraalmotief (3722-9) bij de rand dat zich in de loop van de tijd verder ontwikkeld. De Kasori E-assemblage bestaat voornamelijk uit diepe potten en schaaltjes, maar er zijn ook pannen met een wijde rand, potten met een tuit, potten op een voet en aardewerk in de vorm van de wierookbrander.<BR> Deze scherf wordt gedetermineerd tot Kasori E, omdat in deze fase aardewerk voorkwam dat versierd werd met diepe groeven en waarop vervolgens kleibanden werden aangebracht (Kidder 1968, 38).<BR> <BR> De Jômon (NL: touwpatroon) dankt haar naam aan de versiering methode waarbij het touw in het oppervlak van de pot wordt gedrukt en een touwindruk achterlaat. Het is de meest gebruikte methode van versiering in de Jômon-periode. <BR> De Jômon-periode is in zes tijdvakken verdeeld Aanvangend Jômon (13.600-9200 BC), Initiële Jômon (9200-5300 BC), Vroeg-Jômon (5300-3500 BC), Midden-Jômon (3500-2500 BC), Laat-Jômon (2500-1200 BC), en Eind-Jômon (1200-900 BC). <BR> De Jômon waren semi-sedentair (Kobayashi 2004, 99). Met de seizoenen verplaatsten zij zich tussen het binnenland en het rivieren- en zeegebied waardoor een seizoensgebonden voedselpakket ontstond. Ze joegen onder andere op everzwijn, hert, zalm, tonijn, zeehond, zeeleeuw en schaaldieren en verzamelden noten zoals kastanjes, walnoten, paardenkastanjes en verschillende soorten eikels voor consumptie (Habu 2004, 59, 62). In de winter stond vaak everzwijn en hert op het menu en in de zomer zeedieren. De noten en zaden werden bewaard in putten in de grond van circa 25 cm diep (Habu 2004, 64).<BR> Vanaf de Initiële Jômon maakten ze gebruik van kuil-huizen. Hiervan was de vloer is 50 tot 60 cm in de grond verzonken, werd daaromheen een muurtje gebouwd en werd het dak geplaatst die ondersteund werd door palen (Kobayashi 2004, 101). Vanaf de Midden-Jômon werden dorpen gestructureerd ingedeeld. In het centrum van het dorp bevond zich de centrale plaza waar de graven gesitueerd waren. Concentrisch om de plaza heen werden structuren met verhoogde vloeren geplaatst (Habu 2004, 68), vervolgens werden de kuil-huizen geplaatst en daaromheen lagen de opslagputten.<BR>