Boor

Boortjes zijn doorboringswerktuigen die worden toegepast met een draaiende beweging om ook hardere materialen te kunnen voorzien van een gat, dan met een priem gaat. Het gaat hierbij vooral om hout, bot, schelp en steen. Voorbeelden zijn gorgets (halsstukken) en polsbeschermers van leisteen of schelp, kralen van been, netgewichten en ankerstenen, en verschillende ornamentele en/of rituele voorwerpen. Ook het uithollen van zeepstenen pijpenkoppen gebeurde op veel plaatsen met een boor. Er zijn vele soorten en maten, afhankelijk van de precieze functie, manier van vervaardiging, manier van gebruik, en culturele normen. De simpelste vorm is een tussen de duim en wijsvinger gehouden stukje steen dat een natuurlijke of, meestal aangebrachte scherpe punt vertoont. Meestal gaat het hierbij om een kiezel met een natuurlijke aanzet, een tapse, langwerpige vorm die met fijne retouche wordt versmald tot een punt. Zeldzamer zijn over de gehele oppervlakte geretoucheerde exemplaren (zoals 2366-5). Als de nood hoog was konden smallere projectielpunten ook als boor worden toegepast, of permanent tot eentje bewerkt.<BR> In de hand gehouden stenen boortjes hadden een verbreding aan de achterkant (zie 1830-b&c), een platte uitsparing voor de vingers om kracht op te zetten. Andere boortjes hadden dit juist niet, of een erg smalle achterkant (bv. 1830-19, 1830-44, 1830-45a); deze werden hoogstwaarschijnlijk op een steel geschacht, geklemd in de holte van een rietsoort of aan een smalle stok als een pijlschacht. Sommige boorsteentjes zijn hiervoor ook, net als sommige projectielpunten, voorzien van inkepingen om stevigere en makkelijkere schachting mogelijk te maken. Net als het maken van vuur met twee stokjes werd een geschachte boor tussen de handen gewreven om de draaiende kracht te genereren, of werd er een boogje met de draad rond de stok gespannen en snel heen en weer bewogen. Deze techniek was sneller en gemakkelijker vol te houden. <BR> Het waren halve slagen die hiermee gemaakt werden, die ook groeven in de gaten achter liet die niet geheel doorliepen. Het type boor en de techniek gebruikt valt soms af te leiden uit de gaten, als de boorinstrumenten zelf niet gevonden worden. Een ander voorbeeld hiervan is het verschil tussen gaten gemaakt met massieve boortjes, die we hier bespreken, en holle modellen. Cylindervormige, holle boortjes van riet of vogelbot werden ook gebruikt, veelal met zand of water als wrijvingsmedium. Deze halen een kerntje uit het materiaal en zorgen voor een regelmatig rond gat dat over de gehele diepte even breed is. Massieve exemplaren hebben noodzakelijkerwijs een tapse punt en de gaten die hierdoor ontstaat zijn dan ook kegelvormig, het breedst ter hoogte van het oppervlak. Meestal, zeker bij dikkere voorwerpen, wordt hiermee vanaf twee kanten geboord zodat de gaten elkaar raken en een zandlopervormige doorsnee onstaat. Heel af en toe lijkt het gat aan de ene kant niet op dat aan de andere kant, dan kan het zijn dat na het maken van het eerste gat het boortje te bot was geworden, of beschadigd raakte, en herbewerkt of vervangen werd voor het andere gat.<BR> Voor gebruik in dunne rieten schachten werd op bepaalde plaatsten, zoals over een groot gedeelte van de oostelijke Verenigde Staten tijdens de Mississippian Culture vanaf 700 AD, een nieuw type boor ontwikkeld. Dit was de micro-boor, niet extensief geretoucheerd vanaf een vuursteenafslag, maar een enkele langwerpige, smalle en scherpe vuursteensplinter (een “microblade”) die direct of na minieme retouchering klaar was om dienst te doen. Een rietstengel werd op zo’n centimeter van een verdikking afgesneden, en de blade werd in het zachte binnenmateriaal geklemd. De verdikking, waar het riet niet hol is, zorgt ervoor dat het boortje niet te ver naar binnen gedrukt kan worden. Er konden veel smallere boren gemaakt worden op deze manier dan door het zo smal mogelijk retoucheren van een steenscherf, en dus kleinere gaten. Dit soort boortjes brak erg vaak. <BR> Op de meeste langdurig bewoonde sites worden boortjes van allerlei soorten en maten gevonden, corresponderend met verschillende materialen en de grootte, diepte en vorm van de gewenste doorboring. <BR>

Boor

Boortjes zijn doorboringswerktuigen die worden toegepast met een draaiende beweging om ook hardere materialen te kunnen voorzien van een gat, dan met een priem gaat. Het gaat hierbij vooral om hout, bot, schelp en steen. Voorbeelden zijn gorgets (halsstukken) en polsbeschermers van leisteen of schelp, kralen van been, netgewichten en ankerstenen, en verschillende ornamentele en/of rituele voorwerpen. Ook het uithollen van zeepstenen pijpenkoppen gebeurde op veel plaatsen met een boor. Er zijn vele soorten en maten, afhankelijk van de precieze functie, manier van vervaardiging, manier van gebruik, en culturele normen. De simpelste vorm is een tussen de duim en wijsvinger gehouden stukje steen dat een natuurlijke of, meestal aangebrachte scherpe punt vertoont. Meestal gaat het hierbij om een kiezel met een natuurlijke aanzet, een tapse, langwerpige vorm die met fijne retouche wordt versmald tot een punt. Zeldzamer zijn over de gehele oppervlakte geretoucheerde exemplaren (zoals 2366-5). Als de nood hoog was konden smallere projectielpunten ook als boor worden toegepast, of permanent tot eentje bewerkt.<BR> In de hand gehouden stenen boortjes hadden een verbreding aan de achterkant (zie 1830-b&c), een platte uitsparing voor de vingers om kracht op te zetten. Andere boortjes hadden dit juist niet, of een erg smalle achterkant (bv. 1830-19, 1830-44, 1830-45a); deze werden hoogstwaarschijnlijk op een steel geschacht, geklemd in de holte van een rietsoort of aan een smalle stok als een pijlschacht. Sommige boorsteentjes zijn hiervoor ook, net als sommige projectielpunten, voorzien van inkepingen om stevigere en makkelijkere schachting mogelijk te maken. Net als het maken van vuur met twee stokjes werd een geschachte boor tussen de handen gewreven om de draaiende kracht te genereren, of werd er een boogje met de draad rond de stok gespannen en snel heen en weer bewogen. Deze techniek was sneller en gemakkelijker vol te houden. <BR> Het waren halve slagen die hiermee gemaakt werden, die ook groeven in de gaten achter liet die niet geheel doorliepen. Het type boor en de techniek gebruikt valt soms af te leiden uit de gaten, als de boorinstrumenten zelf niet gevonden worden. Een ander voorbeeld hiervan is het verschil tussen gaten gemaakt met massieve boortjes, die we hier bespreken, en holle modellen. Cylindervormige, holle boortjes van riet of vogelbot werden ook gebruikt, veelal met zand of water als wrijvingsmedium. Deze halen een kerntje uit het materiaal en zorgen voor een regelmatig rond gat dat over de gehele diepte even breed is. Massieve exemplaren hebben noodzakelijkerwijs een tapse punt en de gaten die hierdoor ontstaat zijn dan ook kegelvormig, het breedst ter hoogte van het oppervlak. Meestal, zeker bij dikkere voorwerpen, wordt hiermee vanaf twee kanten geboord zodat de gaten elkaar raken en een zandlopervormige doorsnee onstaat. Heel af en toe lijkt het gat aan de ene kant niet op dat aan de andere kant, dan kan het zijn dat na het maken van het eerste gat het boortje te bot was geworden, of beschadigd raakte, en herbewerkt of vervangen werd voor het andere gat.<BR> Voor gebruik in dunne rieten schachten werd op bepaalde plaatsten, zoals over een groot gedeelte van de oostelijke Verenigde Staten tijdens de Mississippian Culture vanaf 700 AD, een nieuw type boor ontwikkeld. Dit was de micro-boor, niet extensief geretoucheerd vanaf een vuursteenafslag, maar een enkele langwerpige, smalle en scherpe vuursteensplinter (een “microblade”) die direct of na minieme retouchering klaar was om dienst te doen. Een rietstengel werd op zo’n centimeter van een verdikking afgesneden, en de blade werd in het zachte binnenmateriaal geklemd. De verdikking, waar het riet niet hol is, zorgt ervoor dat het boortje niet te ver naar binnen gedrukt kan worden. Er konden veel smallere boren gemaakt worden op deze manier dan door het zo smal mogelijk retoucheren van een steenscherf, en dus kleinere gaten. Dit soort boortjes brak erg vaak. <BR> Op de meeste langdurig bewoonde sites worden boortjes van allerlei soorten en maten gevonden, corresponderend met verschillende materialen en de grootte, diepte en vorm van de gewenste doorboring. <BR>