Wasklopper

Wasklopper, uit één stuk; doet qua vorm en decoratie sterk denken aan serienrs.: 2363-39-40.<BR> Op bovenzijde slagblad zien we een "Slangenmotief", waarvan kop en staart in een spiraal liggen en elkaars spiegelbeeld zijn. Vanuit het lijf komt een driekantige pijl met een korte brede schacht (mannen element). Op de bovenzijde van het handvat zien we eveneens een dergelijke pijl uit een slangenlichaam ontspruiten. Dit laatste slangen- motief gaat over in twee accolademotieven (zie serienr.: 2363-39). Een derde, duidelijk herkenbaar slangenmotief, bevindt zich eveneens op bovenzijde slagblad. Verder vinden we nog de snekibere (zie serienr.: 2363-40). Op het uiteinde van het slagblad zien we tenslotte nog twee schuin tegenover elkaar liggende in een rechthoek uitgesneden ribbel- patronen dat helaas onbekend moet blijven en dat Hureault ook simpelweg omschrijft met "guillschager"(1970:146), (guillscheerwerk).<BR> We vinden dit patroon min of meer in gelijke vorm terug op één der zijkanten.<BR> Op de andere zijde herkennen we het "accolademotief". (zie serienr.: 2363-39).<BR> Op de achterzijde van het handvat herkennen we weer de "slang" waarvan kop en staart naar binnen toe gebogen zijn. Verder twee met de punten in elkaar overgaande, en in spiegelbeeld liggende accolade- motieven. Tenslotte nog een gestileerde slang.

Wasklopper

Wasklopper, uit één stuk; doet qua vorm en decoratie sterk denken aan serienrs.: 2363-39-40.<BR> Op bovenzijde slagblad zien we een "Slangenmotief", waarvan kop en staart in een spiraal liggen en elkaars spiegelbeeld zijn. Vanuit het lijf komt een driekantige pijl met een korte brede schacht (mannen element). Op de bovenzijde van het handvat zien we eveneens een dergelijke pijl uit een slangenlichaam ontspruiten. Dit laatste slangen- motief gaat over in twee accolademotieven (zie serienr.: 2363-39). Een derde, duidelijk herkenbaar slangenmotief, bevindt zich eveneens op bovenzijde slagblad. Verder vinden we nog de snekibere (zie serienr.: 2363-40). Op het uiteinde van het slagblad zien we tenslotte nog twee schuin tegenover elkaar liggende in een rechthoek uitgesneden ribbel- patronen dat helaas onbekend moet blijven en dat Hureault ook simpelweg omschrijft met "guillschager"(1970:146), (guillscheerwerk).<BR> We vinden dit patroon min of meer in gelijke vorm terug op één der zijkanten.<BR> Op de andere zijde herkennen we het "accolademotief". (zie serienr.: 2363-39).<BR> Op de achterzijde van het handvat herkennen we weer de "slang" waarvan kop en staart naar binnen toe gebogen zijn. Verder twee met de punten in elkaar overgaande, en in spiegelbeeld liggende accolade- motieven. Tenslotte nog een gestileerde slang.