Karnzak

Zak (simír) van leder om zure paardenmelk (koemys) te maken.<BR> Een verse ossenhuid werd door vrouwen met een scherp mes in het vel en de binnenste huid gescheiden. De binnenste huid werd meteen in een schotel met dik ossenbloed gedompeld voor 4 tot 5 dagen. Wanneer het bloed begon te stinken werd de huid eruit genomen, op een houten raam gesoannen, met een mes gereinigd, gedroogd, in water geweekt, uitgesneden en met pezen genaaid.<BR> Als sluiting van de zak werd een rond stuk hout met een gat in het midden gebruikt. In het gat werd een stok gestoken, waarmee de melk geroerd kon worden.<BR> Een merrie werd door de huisvrouw ongeveer achtmaal per dag gemolken en gaf gemiddeld 6 hectogram (600 ml) melk. Dit werd in de zak gestort met daarbij water: meestal een derde van de hoeveelheid melk, maar soms ook gelijk aan de hoeveelheid melk. Men liet het mengsel 6 tot 7 uur in de zak zitten en roerde het zo nu en dan met de stok om. De zak hing daarbij aan een spijker in de wand, maar rustte met de onderkant op een rond stel van berkenbast.<BR> Vroeger bereidde men het gist met gedroogde urine van een hengst en met de pezen van een paardenpoot. Later gebruikte men hiervoor gerst, die men enige dagen liet verzuren. Daarna wierp men de paardenpoot weg en bewaarde de gist op een koele en vochtige plek, gewoonlijk in de kelder.

Karnzak

Zak (simír) van leder om zure paardenmelk (koemys) te maken.<BR> Een verse ossenhuid werd door vrouwen met een scherp mes in het vel en de binnenste huid gescheiden. De binnenste huid werd meteen in een schotel met dik ossenbloed gedompeld voor 4 tot 5 dagen. Wanneer het bloed begon te stinken werd de huid eruit genomen, op een houten raam gesoannen, met een mes gereinigd, gedroogd, in water geweekt, uitgesneden en met pezen genaaid.<BR> Als sluiting van de zak werd een rond stuk hout met een gat in het midden gebruikt. In het gat werd een stok gestoken, waarmee de melk geroerd kon worden.<BR> Een merrie werd door de huisvrouw ongeveer achtmaal per dag gemolken en gaf gemiddeld 6 hectogram (600 ml) melk. Dit werd in de zak gestort met daarbij water: meestal een derde van de hoeveelheid melk, maar soms ook gelijk aan de hoeveelheid melk. Men liet het mengsel 6 tot 7 uur in de zak zitten en roerde het zo nu en dan met de stok om. De zak hing daarbij aan een spijker in de wand, maar rustte met de onderkant op een rond stel van berkenbast.<BR> Vroeger bereidde men het gist met gedroogde urine van een hengst en met de pezen van een paardenpoot. Later gebruikte men hiervoor gerst, die men enige dagen liet verzuren. Daarna wierp men de paardenpoot weg en bewaarde de gist op een koele en vochtige plek, gewoonlijk in de kelder.