Een sirihdoos gevlochten van ongekleurde, volgens het drierichtingensysteem, lontarbladrepen in een driehoekige vorm. Het onderste deel heeft opstaande randen waarin halverwege een door vouwen gemaakte scherpe rand. Langs de bovenrand een rondgaande donkerblauwe en rode reep. Hierop rusten een middenstuk, bestemd voor kalk en daarin een bovenstuk, op dezelfde wijze bewerkt, met ingezonken bovenvlak. De rand hiervan is om hoepels gevlochten en deze rust op de rand van de doos. De buitenrand van het bovenstuk is zwart gestreept. Dit type mandje wordt door vrouwen gebruikt.