Magisch voorwerp

De "marupai" is een soort amulet of tovermiddel gemaakt van een jonge langwerpige kokosnoot met gegraveerde decoraties die zijn aangebracht met een haaientand. De ornamenten verbeelden de clanmotieven van de eigenaar. De "marupai" is een persoonlijk magisch object dat door de mannen in een klein geweven tasje, de "okaoka" onder de arm of om de nek werd gedragen. Het 'hoofd' van de "marupai" steekt uit het tasje. Enkele magische substanties werden met de amuletten geassocieerd. "Paiha", een zoetgeurende boombast dat in een klein bamboe kokertje of in de mond van de amulet werd bewaard moest gekauwd worden voordat toverspreuken werden uitgesproken. De "hepahepa", een plat rood zaad werd in een klein apart zakje opgeborgen en gebruikt in gevaarlijke tijden. Wanneer een man het zaad innam werd hij strijdlustig en voelde hij zich gesteund door de voorouders wiens naam hij had aangeroepen. Ten slotte werd in sommige gevallen ook een klein fragment van menselijk been in de mond van de "marupai" geplaatst in de hoop dat de krachten van die overledene over zouden gaan op het amulet. De amulet was gewoonlijk het eigendom van een volwassen man maar sommige vrouwen, met name vroedvrouwen mochten hem ook in het bezit hebben nadat ze van een broer toestemming hadden gekregen. De "marupai" werd op een aantal verschillende manieren gebruikt en was afhankelijk van de status en krachten van de eigenaar. Ze werden gebruikt om de oogst te beschermen tegen kwade geesten, om de jacht op wilde varkens gunstig te beïnvloeden, om bepaalde vissoorten dichter naar de kust te lokken, als bescherming tegen ziektes en toverspreuken en om goed weer te krijgen voor zeereizen. Alleen de tovenaar, de "harea" kon met behulp van de amulet vijanden doden. Ook alleen hij kon met de amulet uit zijn lichaam treden en zijn ziel of geest naar een andere tovenaar zenden om boodschappen over te brengen. De voorbereiding en vervaardiging van de "marupai" waren magische handelingen op zich. De maker weidde zich in opperste concentratie aan zijn taak en niemand mocht hem tijdens zijn werk storen. Nadat de amulet af was werd hij aan de eigenaar gegeven en was het aan hem om de geest van de "marupai" te ontdekken. Hierbij werd de amulet aan een stok boven de rivier gehangen en het eerste dier dat onder hem passeerde en geassocieerd werd met de clandieren van de eigenaar gaf zijn krachten aan de "marupai". Wanneer het dier van een andere clan passeerde werd dat gezien als een slecht voorteken. Als de eigenaar overleed werd hij aan een zoon van een zus geschonken. Wanneer de erfgenaam nog te jong was werd de "marupai" in bewaring genomen door de rituele expert van de clan. Een man kon verschillende "marupai" in zijn bezit hebben.

Magisch voorwerp

De "marupai" is een soort amulet of tovermiddel gemaakt van een jonge langwerpige kokosnoot met gegraveerde decoraties die zijn aangebracht met een haaientand. De ornamenten verbeelden de clanmotieven van de eigenaar. De "marupai" is een persoonlijk magisch object dat door de mannen in een klein geweven tasje, de "okaoka" onder de arm of om de nek werd gedragen. Het 'hoofd' van de "marupai" steekt uit het tasje. Enkele magische substanties werden met de amuletten geassocieerd. "Paiha", een zoetgeurende boombast dat in een klein bamboe kokertje of in de mond van de amulet werd bewaard moest gekauwd worden voordat toverspreuken werden uitgesproken. De "hepahepa", een plat rood zaad werd in een klein apart zakje opgeborgen en gebruikt in gevaarlijke tijden. Wanneer een man het zaad innam werd hij strijdlustig en voelde hij zich gesteund door de voorouders wiens naam hij had aangeroepen. Ten slotte werd in sommige gevallen ook een klein fragment van menselijk been in de mond van de "marupai" geplaatst in de hoop dat de krachten van die overledene over zouden gaan op het amulet. De amulet was gewoonlijk het eigendom van een volwassen man maar sommige vrouwen, met name vroedvrouwen mochten hem ook in het bezit hebben nadat ze van een broer toestemming hadden gekregen. De "marupai" werd op een aantal verschillende manieren gebruikt en was afhankelijk van de status en krachten van de eigenaar. Ze werden gebruikt om de oogst te beschermen tegen kwade geesten, om de jacht op wilde varkens gunstig te beïnvloeden, om bepaalde vissoorten dichter naar de kust te lokken, als bescherming tegen ziektes en toverspreuken en om goed weer te krijgen voor zeereizen. Alleen de tovenaar, de "harea" kon met behulp van de amulet vijanden doden. Ook alleen hij kon met de amulet uit zijn lichaam treden en zijn ziel of geest naar een andere tovenaar zenden om boodschappen over te brengen. De voorbereiding en vervaardiging van de "marupai" waren magische handelingen op zich. De maker weidde zich in opperste concentratie aan zijn taak en niemand mocht hem tijdens zijn werk storen. Nadat de amulet af was werd hij aan de eigenaar gegeven en was het aan hem om de geest van de "marupai" te ontdekken. Hierbij werd de amulet aan een stok boven de rivier gehangen en het eerste dier dat onder hem passeerde en geassocieerd werd met de clandieren van de eigenaar gaf zijn krachten aan de "marupai". Wanneer het dier van een andere clan passeerde werd dat gezien als een slecht voorteken. Als de eigenaar overleed werd hij aan een zoon van een zus geschonken. Wanneer de erfgenaam nog te jong was werd de "marupai" in bewaring genomen door de rituele expert van de clan. Een man kon verschillende "marupai" in zijn bezit hebben.