De meeste grondstoffen voor sieraden waren in Melanesië oorspronkelijk uit de zee afkomstig. Veel verschillende schelpen zoals parelmoer, kauri's en allerlei soorten hoornschelpjes werden in lichaamsversieringen verwerkt. Door middel van ruilhandel werden deze voorwerpen over lange afstanden, ver van de oorspronkelijke vindplaats verspreid. Maar ook aan de kust behielden schelpen hun kostbaarheid. In Melanesië werden schelpen door zowel mannen als vrouwen met grote zorgvuldigheid bewerkt. Hun waarde en kwaliteit werd bepaald door de regelmatige vorm en de glans. Vaak werden de schelpen met andere materialen zoals schildpad of Europese kralen gecombineerd.