Trappaal, uit een cylindrisch stuk hout gesneden; het ondereinde rond, daarboven aan de voorzijde drie uitgeschulpte treden en daarboven een staand, mannelijk beeldje, waarachter het bovenste deel van de paal puntig toeloopt en raakt aan het hoofddeksel. het beeld met groot hoofd, waarboven ronde haartooi; ogen groot, neus plat, brede mond met taqnden, ronde oren met uitgerekte oorlellen; vóór de borst een rond blokje (amulet), armen met gesneden ringen; op gezicht, borst en onder de knie rijen ingesneden zigzaglijnen, op de bovenbenen sterren. Naast de twee bovenste treden ingesneden rechthoeken met getande randen en zandlopers met kringen in het midden. Het onder- en boven- einde zwart geverfd, het overige rood, de ingesneden figuren wit en zwart.