Een tweetal pijlen met bladvormige, ijzeren punt; door middel van hars binnen een inkeping aan het boveneinde van een rond houten staafje bevestigd, welke in de holte van het boveneinde van de schacht wordt gestoken. De punt is met de schacht verbonden door middel van een plat visgraatvormig gevlochten vezeltouw, aan het boveneinde van de schacht, binnen een omwoeling met vezeldraden, terwijl het andere einde op enige afstand van het ondereinde aan het houten staafje door middel van omwoeling met vezeldraad en insmering met hars is bevestigd. Uit het, tot bevestiging der punt aan het staafje dienende hars, treden een of twee schuine naar buiten en onder gerichte platte ijzeren punten te voorschijn.