Wasklopper

uit een stuk bestaand uit slagblad en steel. Het slagblad is driekantig van vorm. De schuin opstaande zijden zijn gedecoreerd. De slagzijde is vlak. De rand tussen beide schuin opstaande zijden is over de hele lengte van kleine, in de breedte liggende incisies voorzien. Ter hoogte van de steel is deze rand schuin afgesneden. De motieven op beide vlakken zijn elkaars spiegelbeeld. Van boven naar beneden komen we tegen:<BR> - 2 langwerpige, in de breedte liggende incisies<BR> - een "vlindermotief"<BR> - een figuur dat we voorzichtig als een gestileerde mensenfiguur mogen aanmerken, met ter weerszijden van de nek 2 ingesneden driehoekjes<BR> - twee naast elkaar liggende driehoekjes; de top van de een raakt de basis van de ander centraal; de zijden van deze laatste zijn aan de top, in een dubbele lijn iets doorgetrokken<BR> - tenslotte een figuur dat we wederom, hoewel niet gelijkend op voornoemde, toch een mensenfiguur mogen noemen.<BR> Opvallen is dat de hoofden/ledematen van de figuren op de ene zijde los van het lichaam staan, terwijl de andere vrijwel uit een stuk zijn opgebouwd. de ovaaltjes van de onderste figuur, die zodoende los van het lichaam zijn gekomen, doen een beetje denken aan de figuren 5 en 11 bij Hureault (pp. 123,124). De weg naar een steeds abstractere weergave kunnen we ons zo wat beter voorstellen. de ronde steel is aan het uiteinde iets opstaand. Rondom bevinden zich twee banden van 2 aan 2 naast elkaar liggende chevrons. Daartussen aan de bovenzijde een gestileerde vogelfiguur (?) en 2x eenzelfde motief nl. een uit twee hoeken bestaande dubbele zigzaglijn. Dit exemplaar is in te delen in stijl I.<BR> <BR> De wasklopper wordt gebruikt door de vrouwen om grote hoeveelheden was schoon te slaan op een rots in de rivier. <BR> <BR> Algemene informatie over hout bewerking door Marrons<BR> Het bewerken van hout door Marron mannen is pas goed op gang gekomen na de afschaffing van de slavernij in 1864. Voor die tijd was het erg moeilijk om aan goed gereedschap te komen, omdat altijd het gevaar bestond voor slaaf aangezien en gevangen genomen te worden. Het gereedschap werd als gemeenschappelijk goed beschouwd en behoorde niet aan één persoon toe.<BR> Na de afschaffing van de slavernij trokken de mannen naar de kust om daar werk te zoeken. Vaak bleven ze jaren van huis weg. Bij terugkeer namen ze allerhande gereedschap mee, waaronder wat men nodig had om hout te bewerken. <BR> In de loop der tijd zijn verschillende stijlen in gebruik geweest. Gedurende de tweede helft van de 19de eeuw gebruikte men voornamelijk Stijl I. Deze stijl kenmerkt zich door ruwe gaten in grote cirkels of semi-cirkels. De ontwerpen zijn eenvoudig, uitgesneden halve manen, cirkels, krullen en ruwe ruitpatronen. Grote delen van het hout worden onbewerkt gelaten. <BR> Stijl II komt op in de tweede helft van de 19de eeuw, maar heeft zijn hoogtepunt rond de eeuwwisseling. Technische verfijning en meer delicate versieringen zijn de kenmerken van deze stijl. Het ontwerp bestaat uit uitgesneden krullen en spiralen die bijna het hele oppervlak beslaan. Meegebrachte kopspijkers worden ter versiering gebruikt.<BR> Stijl III ontstaan in het begin van de 20ste eeuw en heeft zijn hoogte punt rond de jaren 40. Het ontwerp bestaat uit uitgesneden linten die het hele oppervlak vullen. Ze zijn sinus-vormig en curvilineair. De kopspijkers van stijl II verdwijnen geleidelijk in stijl III.<BR> In de tweede helft van de 20ste eeuw gebruikt men voornamelijk stijl IV. In deze stijl worden versieringen steeds minder uitgesneden, maar vaker door middel van incisies weergegeven. De versieringen worden hoekiger en concentrisch. <BR> <BR> <BR> <BR> <BR>

Wasklopper

uit een stuk bestaand uit slagblad en steel. Het slagblad is driekantig van vorm. De schuin opstaande zijden zijn gedecoreerd. De slagzijde is vlak. De rand tussen beide schuin opstaande zijden is over de hele lengte van kleine, in de breedte liggende incisies voorzien. Ter hoogte van de steel is deze rand schuin afgesneden. De motieven op beide vlakken zijn elkaars spiegelbeeld. Van boven naar beneden komen we tegen:<BR> - 2 langwerpige, in de breedte liggende incisies<BR> - een "vlindermotief"<BR> - een figuur dat we voorzichtig als een gestileerde mensenfiguur mogen aanmerken, met ter weerszijden van de nek 2 ingesneden driehoekjes<BR> - twee naast elkaar liggende driehoekjes; de top van de een raakt de basis van de ander centraal; de zijden van deze laatste zijn aan de top, in een dubbele lijn iets doorgetrokken<BR> - tenslotte een figuur dat we wederom, hoewel niet gelijkend op voornoemde, toch een mensenfiguur mogen noemen.<BR> Opvallen is dat de hoofden/ledematen van de figuren op de ene zijde los van het lichaam staan, terwijl de andere vrijwel uit een stuk zijn opgebouwd. de ovaaltjes van de onderste figuur, die zodoende los van het lichaam zijn gekomen, doen een beetje denken aan de figuren 5 en 11 bij Hureault (pp. 123,124). De weg naar een steeds abstractere weergave kunnen we ons zo wat beter voorstellen. de ronde steel is aan het uiteinde iets opstaand. Rondom bevinden zich twee banden van 2 aan 2 naast elkaar liggende chevrons. Daartussen aan de bovenzijde een gestileerde vogelfiguur (?) en 2x eenzelfde motief nl. een uit twee hoeken bestaande dubbele zigzaglijn. Dit exemplaar is in te delen in stijl I.<BR> <BR> De wasklopper wordt gebruikt door de vrouwen om grote hoeveelheden was schoon te slaan op een rots in de rivier. <BR> <BR> Algemene informatie over hout bewerking door Marrons<BR> Het bewerken van hout door Marron mannen is pas goed op gang gekomen na de afschaffing van de slavernij in 1864. Voor die tijd was het erg moeilijk om aan goed gereedschap te komen, omdat altijd het gevaar bestond voor slaaf aangezien en gevangen genomen te worden. Het gereedschap werd als gemeenschappelijk goed beschouwd en behoorde niet aan één persoon toe.<BR> Na de afschaffing van de slavernij trokken de mannen naar de kust om daar werk te zoeken. Vaak bleven ze jaren van huis weg. Bij terugkeer namen ze allerhande gereedschap mee, waaronder wat men nodig had om hout te bewerken. <BR> In de loop der tijd zijn verschillende stijlen in gebruik geweest. Gedurende de tweede helft van de 19de eeuw gebruikte men voornamelijk Stijl I. Deze stijl kenmerkt zich door ruwe gaten in grote cirkels of semi-cirkels. De ontwerpen zijn eenvoudig, uitgesneden halve manen, cirkels, krullen en ruwe ruitpatronen. Grote delen van het hout worden onbewerkt gelaten. <BR> Stijl II komt op in de tweede helft van de 19de eeuw, maar heeft zijn hoogtepunt rond de eeuwwisseling. Technische verfijning en meer delicate versieringen zijn de kenmerken van deze stijl. Het ontwerp bestaat uit uitgesneden krullen en spiralen die bijna het hele oppervlak beslaan. Meegebrachte kopspijkers worden ter versiering gebruikt.<BR> Stijl III ontstaan in het begin van de 20ste eeuw en heeft zijn hoogte punt rond de jaren 40. Het ontwerp bestaat uit uitgesneden linten die het hele oppervlak vullen. Ze zijn sinus-vormig en curvilineair. De kopspijkers van stijl II verdwijnen geleidelijk in stijl III.<BR> In de tweede helft van de 20ste eeuw gebruikt men voornamelijk stijl IV. In deze stijl worden versieringen steeds minder uitgesneden, maar vaker door middel van incisies weergegeven. De versieringen worden hoekiger en concentrisch. <BR> <BR> <BR> <BR> <BR>