Haram

Witte doek, behorend bij een hoofddeksel (kufiya) met nummer RV-431-4. Deze hoofddoek werd om de muts gewonden en tezamen vormden ze de 'amamah' of tulband. Dergelijke hoofddeksels werd eind 19e-eeuw door mannen behorend tot de religieuze en bestuurlijke elite van Mekka gedragen. De nummers RV-431-1 tot en met RV-431-11 vormen een compleet kostuum voor een man.<BR> <BR> De hoofddeksels werden gedragen door islamitische geleerden, imams en leden van de shariefenfamilie die Mekka regeerde. Onder het hoofddeksel werd een dun mutsje (araqiya) gedragen en het geheel werd omwonden met een wit katoenen doek van neteldoek tot een soort tulband. Volgens Burckhardt werden deze doeken ook wel van mousseline of batist gemaakt (Burckhardt [1829] 1978:184). Aan de manier van omwinden en het gebruikte materiaal voor het hoofddeksel – wel of geen zilver- of gouddraad- was de functie en status van de drager af te leiden. De hoofddeksels werden vanuit Mekka door pelgrims meegenomen naar andere landen, zoals Indonesië. Daar dienden ze als souvenir en als inkomstenbron voor pelgrims, omdat zij de mutsen bij thuiskomst verkochten (Snouck Hurgronje [1889] 2007:478). In de eerste helft van de 20e eeuw verdween de combinatie van tulband met rijk geornamenteerd hoofddeksel uit het straatbeeld van Mekka en werd vervangen door een eenvoudige witte hoofddoek (ghutrah). Deze verandering liep parallel aan de transitie van Ottomaans Rijk naar Koninkrijk Saoedi-Arabië.<BR>

Haram

Witte doek, behorend bij een hoofddeksel (kufiya) met nummer RV-431-4. Deze hoofddoek werd om de muts gewonden en tezamen vormden ze de 'amamah' of tulband. Dergelijke hoofddeksels werd eind 19e-eeuw door mannen behorend tot de religieuze en bestuurlijke elite van Mekka gedragen. De nummers RV-431-1 tot en met RV-431-11 vormen een compleet kostuum voor een man.<BR> <BR> De hoofddeksels werden gedragen door islamitische geleerden, imams en leden van de shariefenfamilie die Mekka regeerde. Onder het hoofddeksel werd een dun mutsje (araqiya) gedragen en het geheel werd omwonden met een wit katoenen doek van neteldoek tot een soort tulband. Volgens Burckhardt werden deze doeken ook wel van mousseline of batist gemaakt (Burckhardt [1829] 1978:184). Aan de manier van omwinden en het gebruikte materiaal voor het hoofddeksel – wel of geen zilver- of gouddraad- was de functie en status van de drager af te leiden. De hoofddeksels werden vanuit Mekka door pelgrims meegenomen naar andere landen, zoals Indonesië. Daar dienden ze als souvenir en als inkomstenbron voor pelgrims, omdat zij de mutsen bij thuiskomst verkochten (Snouck Hurgronje [1889] 2007:478). In de eerste helft van de 20e eeuw verdween de combinatie van tulband met rijk geornamenteerd hoofddeksel uit het straatbeeld van Mekka en werd vervangen door een eenvoudige witte hoofddoek (ghutrah). Deze verandering liep parallel aan de transitie van Ottomaans Rijk naar Koninkrijk Saoedi-Arabië.<BR>