Lepel

362-157, 158, 159<BR> Ladles; sa-sho-kon-ne (Stevenson 1883:360); pottery; 362-157: l. 12.2 cm., w. 5.3 cm.; 362-158: l. 11.4 cm., w. 5 cm.; 362-159: l. 12.8 cm., w. 5.5 cm.; ca. 1880.<BR> Pottery spoons are of two types. One is shallow and elongated, slightly tapering at the one end at which it is held, all executed in flowing and continuous lines. The other type consists of two parts, a bowl with a handle attached to it, resembling a spoon, but larger in size. Both types are called sa-sho-kon-ne. They are made with a white slip with painted designs on the inner surface, as well as undecorated in red (Stevenson 1883:360), as these three polished specimens in the Ten Kate collection which all show signs of use. Most Native terms in this section are derived from Stevenson's reports, and most were recorded by Cushing. Margaret Hardin (1983:19) discusses the complicated Zuni ceramic nomenclature.<BR> 362-150, 157, 158, 159; 674-31 through 57; 2012-7; 2584-51 Zuni pottery<BR> Our first-hand knowledge of ceramic production at Zuni comes from the fieldwork carried out by anthropologists around the turn of the 19th century. Frank H. Cushing lived with the Zunis for several years and learned about their way of life through participant observation (Cushing 1886; 1920). Mathilda Coxe Stevenson also studied pottery making although she published little on this aspect of her Zuni studies, but leaving valuable notes (Stevenson 1904). An important research project was carried out during the summers of 1924 and 1925 when Ruth Bunzel from Columbia University researched creativity in decorative style in the Pueblo ceramic tradition, concentrating her fieldwork in Zuni, Acoma, Hopi and San Ildefonso. She not only observed and interviewed potters, but also learned to make pottery, being instructed by Zuni women, and this learning the intricacies of the craft and decorative style (Bunzel 1929). We owe it to Margaret Hardin of the Natural History Museum of Los Angeles County that Matilda Coxe Stevenson's fieldwork notes on Zuni ceramics became more widely known. She must also be credited with the first major post-war study of Zuni ceramics, and the first large exhibition on Zuni ceramics which was shown in Phoenix, Zuni, Taos, Las Cruces and Washington, D.C. (Hardin 1983). At the Maxwell Museum of Anthropology on the campus of the University of New Mexico in Albuquerque, curator Marian Rodee and James Ostler of the Pueblo of Zuni Arts and Crafts Enterprise subsequently organized an exhibition and produced a catalogue on contemporary Zuni pottery and its makers (Rodee and Ostler 1986). We are fortunate that Milford Nahohai (1995), Ostler's colleague, has edited his conversations with Zuni potters, providing a contemporary Native point of view on an art and craft which has been undergoing a revival at Zuni.<BR> <BR> Pottery is traditionally represented in many spheres of life at Zuni. Food was stored, cooked and served in a large variety of ceramic containers, and dished up and eaten with pottery ladles and spoons. Water was drawn, transported and kept in large vessels, commonly known as ollas. Piles of stacked vessels with their bottoms beaten out served as chimneys. Toys were made of pottery, and ceramics entered the religious sphere where a number of specialized containers were used to hold ceremonial media such as fetishes and sacred corn meal. Much traditional Zuni pottery is robust in appearance. The walls are thick and thus the vessels are heavy. Porosity of ollas is a necessary requirement as it keeps the water cool through the slow process of natural evaporation.<BR> The preferred clay for the ceramics, dark gray shale, was located on top of Corn Mountain, but sometimes it was obtained from the mesas near the farming villages of Ojo Caliente and Pescado. Its procurement was physically challenging, scaling a steep mountain along a narrow trail, and descending it with a heavy load. This undertaking was associated with religious observances, as the Zunis regarded clay as the flesh of He'teth o'kaya, Clay Woman. Notably the potters had to be "of pure heart", because otherwise Mother Earth would cease to supply them. The digging and transportation was usually undertaken by "berdaches," men who dressed and lived as women. Men were forbidden to handle it and only women were potters, plastered the walls, and made building bricks (Stevenson 1904:374-5).<BR> After studying Zuni culture intermittently for over twenty years, Matilda Coxe Stevenson concluded that even the older and wisest women were unable to enlighten the researcher about the meaning of specific designs on ancient pottery that came to light during excavations, and that few women fully understood the meaning of the symbols they painted themselves on pottery (1904:373-4). During her fieldwork on Pueblo pottery in 1924 Ruth Bunzel tried to ascertain the name and meaning of designs. She worked with a prominent Zuni woman, a potter who was the head of one of the priestly families, and knowledgeable about religious beliefs and ritual practices. However, she was not able to complete her research at Zuni on this topic (Bunzel 1929). The names and meaning of the naturalistic designs could be more easily determined than those of the abstract designs, and met with a degree of consensus (cf. Chapman 1928). Susan G. Kenagy (1977) has analyzed how the Zunis expressed their aesthetic sensibilities in decorating their pottery.<BR> (Hovens 2008-09)<BR> <BR> <BR> <BR> ZUNI AARDEWERK<BR> <BR> Het oudste Zuni aardewerk is door Frederick Webb Hodge opgegraven in Hawikuh dat omstreeks 1680 werd verlaten. Grote potten voor de opslag van water, maïs en bonen met polychrome beschildering waren kenmerkend. In 1879 verzamelden Colonel Stevenson en Frank Cushing 1000 stuks Zuni aardewerk voor het Smithsonian Institution. In het decennium daarna verzamelde Stevenson nog eens 4000 stuks voor dezelfde instelling in Washington DC.<BR> <BR> In de zomer van 1883 verrichtte de Nederlandse antropoloog en arts Herman ten Kate (1858-1931) enkele weken onderzoek in Zuni Pueblo. In het voorjaar van 1888 maakte hij deel uit van de Hemenway Southwestern Archaeological Expedition onder leiding van Frank H. Cushing en die in Halonawan, een andere Zuni-nederzetting, opgravingen verrichtte. Over het aardewerk dat de Zuni ten tijde van zijn verblijf in 1883 maakten, schreef Ten Kate:<BR> "... de Zunis overtreffen alle andere Noord-Amerikaansche stammen in het vervaardigen van aardewerk. De vorm is sierlijker en strenger, de ornamentiek zuiverder en de kleur fraaier dan ik ergens gezien heb. Het bestaat uit potten, kruiken, kommen, schotels en nappen van de meest verschillende afmetingen, en ge kunt geen woning binnengaan of uw oog valt op een aantal dezer voorwerpen. Grote ollas om water te bewaren komen het meest voor. Van den rand naar den voet vormt de omtrek een sierlijke golflijn die naarmate zij naar onderen loopt, in een bijna rechte lijn overgaat. De grondkleur van al het aardewerk is doorgaans wit, min of meer glanzend, terwijl de versieringen zwart van kleur zijn, op velerlei plaatsen echter gepaard met roodachtig bruin. Deze versieringen bestaan, behalve uit die welke men bijne onder alle volken terugvindt, zooals meanders, spiralen en golflijnen, uit figuren die het moeilijk zou zijn te beschrijven zonder uitvoerige teekening, daar zij aan de mythologie der Zunis zijn ontleend. De studie der ornamentiek alléén zou een lang verblijf te Zuni overwaard zijn, daar men in die beelden de volksgedachte sprekend vindt teruggegeven, overgeleverd en nagevolg van eeuw tot eeuw, het grijs verleden aan het heden verbindend.<BR> Het aardewerk in diervormen, meestal in dien van vogels, vertoont noch de onbeholpenheid, noch het gedrochtelijke van dat der andere Pueblo-Indianen. Onder de schoteltjes en kommetjes, alsook onder de langwerpige aarden eetnappen - lepels zoo men wil - is lichtbruin dikwijls de grondkleur.<BR> Een der schilderachtigste beelden die mij voor den geest staan was, als in het heldere licht der vroege morgenzon een schare vrouwen en meisjes met fraaie waterkruiken op het hoofd afdaalde langs de smalle paden tusschen de maisvelden om water te gaan putten aan de zandige rivier.Vroolijk lachend en keuvelend kruisten ze elkander op het pad, of lagen knielend, schep voor schep de ollas te vullen met het troebele vocht. Er lag iets Oostersch in dat tafereel met dien strakken hemel, zich welvend boven dat geelachtig-rossige landschap, in de verte begrensd door de kale loodrechte wanden van den Tâ-ai-yállonne of Donderberg, die zich eenzaam en zwijgend als een reuzensterkte op den achtergrond verhief" (ten Kate 1885:284-286).<BR> <BR> Het aardewerk werd beschilderd met zowel abstracte als naturalistische motieven, hoewel deze laatste van na 1800 dateren. Alle hadden betekenis en de meeste refereerden aan "vruchtbaarheid", een voortdurende zorg voor Indiaanse boeren in het droge Zuidwesten. Religie en ritueel waren in belangrijke mate gericht op het bevorderen van vruchtbaarheid, met name door het garanderen van regen.<BR> <BR> Onder de naturalistische motieven op Zuni aardewerk worden vooral kikkervisjes, kikkers en libellen aangetroffen die geassocieerd worden met de regen- en onweersbuien die meestal in de zomermaanden (juli-augustus) boven de Zuidwestelijke woestijnen losbarsten. Deze amfibieën en insecten vertonen zich in en langs de Zuni River en haar creken en de waterpoelen die in komgronden ontstaan. Vogels die het rijk tussen hemel en aarde beheersen behoren tot de vroegste naturalistische afbeeldingen op Zuni aardewerk (vanaf 1800). Pyramidevormige motieven, zowel wat betreft beschildering als de vorm van de rand van met name ceremonieel aardewerk, verwijzen naar regenwolken. Gearceerde vlakken symboliseren regenval. Ook vlinders treft men vaak aan op Zuni aardewerk, aangezien deze en andere insecten na de regens verschijnen als de woestijnbloemen tot bloei komen. Ook bloemmotieven werden frequent afgebeeld op aardewerk.<BR> <BR> Een bijzonder Zuni-motief is het hert dat wordt afgebeeld binnen een ovaalvormige figuur. Dit motief noemt men "deer in his house". Het hert wordt meestal afgebeeld met een lijn die van de bek naar het hart loopt. Deze lijn wordt als gebed beschouwd, een afbeelding van het gebed dat de jager uitspreekt als hij op jacht gaat en bedoeld is om de geest van het hert ertoe over te halen zich aan de jager over te geven. Deze "hartlijn" komt ook voor bij afbeeldingen van de beer. Andere frequent voorkomende afbeeldingen, zij het in gestyleerde vorm, zijn die van veren en het van veren voorziene gebedsstokje.<BR> <BR> Voor ceremonies werd speciaal aardewerk gemaakt. Kenmerkend zijn de met kikkervisjes beschilderde schaaltjes met hengels, waarvan de randen een getrapte vorm hebben die regenwolken voorstellen. In de schaaltjes wordt heilig maïsmeel gedaan dat als zegening over deelnemers en in woon- en werkruimtes wordt gesprenkeld.<BR> <BR> Hoewel de Zunis het hele jaar door aardewerk maakten, vond de topproductie eind Juni plaats, tijdens de eerste vier dagen na de zomer zonnewende die met een aparte ceremonie werd gevierd.<BR> <BR> In Zuni-collecties treft men veel aardewerk uiltjes aan. Hoewel dieren van aardewerk op kleine schaal al in de eerste helft van de 19e eeuw werden gemaakt, werden de uiltjes in echt grote aantallen pas vanaf 1883 gemaakt toen de toeristenmarkt zich snel ontwikkelde door de aanleg van de transcontinentale spoorverbinding. Gallup, op korte afstand ten noorden van Zuni, werd stations- en handelsplaats. Deze externe markt commercialiseerde in snel tempo, hetgeen tot massaproductie van in de regel weinig artistiek aardewerk leidde. Vaak betrof het slechte kopieën van ceremonieel aardewerk. Ook de originelen werden vaak verkocht als zij hun rituele functie hadden vervuld.<BR> <BR> Vanaf 1918 werden Zunivrouwen door de handelaar C.G. Wallace ertoe bewogen om kralenwerk te maken. Zunis legden zich ook in toenemende toe op het maken van zilveren sieraden waarmee meer te verdienen was. Tot de beste Zuni pottenbaksters van vóór de Tweede Wereldoorlog behoort Tsayutitsa. In de jaren dertig probeerde Catalina Zuni de productie van kwalitatief goed aardewerk nieuw leven in te blazen, helaas met weinig succes. <BR> <BR> In de jaren 70 slaagde twee vrouwen erin om opnieuw belangstelling te wekken voor aardewerk in Zuni. Het waren twee vrouwen van elders die met Zuni-mannen huwden en zich in Zuni pueblo vestigden: Daisy Nampeyo Hooee (Hopi) en Jennie Laate (Acoma). Met regeringssubsidie werd een aardewerk-opleiding georganiseerd op de Zuni High School waaraan veel jongeren deelnamen.<BR> <BR> Om de productie van kwalitatief hoogwaardig aardewerk in Zuni te stimuleren, verleende de School of American Research in 1985 de Katherine H. Lamont Fellowship aan Josephine Nahohai om haar in staat te stellen museumcollecties in Santa Fe en Albuquerque te bestuderen. Zij en anderen, waaronder leden van de Kalestewa familie, maakten schetsen van oude stukken en lieten zich daardoor inspireren bij het maken van nieuw aardewerk. De Nahohais vormen een tweede vooraanstaande pottenbakkersfamilie in Zuni. Enkelen van hen bezochten de de Zuni-collectie in het Smithsonian Institution in Washington, DC. <BR> <BR> In 1984 werd de tribale winkel, "Pueblo of Zuni Arts and Crafts", geopend onder leiding van James Ostler en Milford Nahohai. Dit schiep een nieuwe afzetmogelijkheid voor het aardewerk geproduceerd door een nieuwe generatie. Het moderne Zuni aardewerk wordt gekenmerkt door een snelle technische en artistieke ontwikkeling. Kenmerkend zijn gesculptuurde dierenfiguurtjes op de wanden en randen van potten en schalen, vooral kikkers, schildpadden, salamanders en de "kolowisi", de slang. Ook worden aparte diersculptuurtjes van aardewerk gemaakt, vooral beren en uilen. Hun oververtegenwoordiging heeft te maken met de geest van de jager die in hen schuilt en vroeger door Zuni mannen werden aangeroepen voor succes tijdens de jacht. De opleving van de productie van kwalitatief hoogstaand aardewerk levert een belangrijke economische bijdrage aan het levensonderhoud van gezinnen in Zuni waar werkgelegenheid, landbouwgrond en bodemschatten schaars zijn.<BR> <BR> Enkele vooraanstaande pottenbakkersfamilies met meerdere generaties van pottenbakkers zijn:<BR> Hahohai familie: (1) Josephine Nahohai, (2) Randy Nahohai en Rowena Him, Milford Nahohai;<BR> Kalestewa familie : (1) Nellie Bica, (2) Quanita en Jack Kalestewa, (3) Erma Jean and Fabian Homer, Roweena and Fernandez Lemention.<BR> (PH, 1999)

Lepel

362-157, 158, 159<BR> Ladles; sa-sho-kon-ne (Stevenson 1883:360); pottery; 362-157: l. 12.2 cm., w. 5.3 cm.; 362-158: l. 11.4 cm., w. 5 cm.; 362-159: l. 12.8 cm., w. 5.5 cm.; ca. 1880.<BR> Pottery spoons are of two types. One is shallow and elongated, slightly tapering at the one end at which it is held, all executed in flowing and continuous lines. The other type consists of two parts, a bowl with a handle attached to it, resembling a spoon, but larger in size. Both types are called sa-sho-kon-ne. They are made with a white slip with painted designs on the inner surface, as well as undecorated in red (Stevenson 1883:360), as these three polished specimens in the Ten Kate collection which all show signs of use. Most Native terms in this section are derived from Stevenson's reports, and most were recorded by Cushing. Margaret Hardin (1983:19) discusses the complicated Zuni ceramic nomenclature.<BR> 362-150, 157, 158, 159; 674-31 through 57; 2012-7; 2584-51 Zuni pottery<BR> Our first-hand knowledge of ceramic production at Zuni comes from the fieldwork carried out by anthropologists around the turn of the 19th century. Frank H. Cushing lived with the Zunis for several years and learned about their way of life through participant observation (Cushing 1886; 1920). Mathilda Coxe Stevenson also studied pottery making although she published little on this aspect of her Zuni studies, but leaving valuable notes (Stevenson 1904). An important research project was carried out during the summers of 1924 and 1925 when Ruth Bunzel from Columbia University researched creativity in decorative style in the Pueblo ceramic tradition, concentrating her fieldwork in Zuni, Acoma, Hopi and San Ildefonso. She not only observed and interviewed potters, but also learned to make pottery, being instructed by Zuni women, and this learning the intricacies of the craft and decorative style (Bunzel 1929). We owe it to Margaret Hardin of the Natural History Museum of Los Angeles County that Matilda Coxe Stevenson's fieldwork notes on Zuni ceramics became more widely known. She must also be credited with the first major post-war study of Zuni ceramics, and the first large exhibition on Zuni ceramics which was shown in Phoenix, Zuni, Taos, Las Cruces and Washington, D.C. (Hardin 1983). At the Maxwell Museum of Anthropology on the campus of the University of New Mexico in Albuquerque, curator Marian Rodee and James Ostler of the Pueblo of Zuni Arts and Crafts Enterprise subsequently organized an exhibition and produced a catalogue on contemporary Zuni pottery and its makers (Rodee and Ostler 1986). We are fortunate that Milford Nahohai (1995), Ostler's colleague, has edited his conversations with Zuni potters, providing a contemporary Native point of view on an art and craft which has been undergoing a revival at Zuni.<BR> <BR> Pottery is traditionally represented in many spheres of life at Zuni. Food was stored, cooked and served in a large variety of ceramic containers, and dished up and eaten with pottery ladles and spoons. Water was drawn, transported and kept in large vessels, commonly known as ollas. Piles of stacked vessels with their bottoms beaten out served as chimneys. Toys were made of pottery, and ceramics entered the religious sphere where a number of specialized containers were used to hold ceremonial media such as fetishes and sacred corn meal. Much traditional Zuni pottery is robust in appearance. The walls are thick and thus the vessels are heavy. Porosity of ollas is a necessary requirement as it keeps the water cool through the slow process of natural evaporation.<BR> The preferred clay for the ceramics, dark gray shale, was located on top of Corn Mountain, but sometimes it was obtained from the mesas near the farming villages of Ojo Caliente and Pescado. Its procurement was physically challenging, scaling a steep mountain along a narrow trail, and descending it with a heavy load. This undertaking was associated with religious observances, as the Zunis regarded clay as the flesh of He'teth o'kaya, Clay Woman. Notably the potters had to be "of pure heart", because otherwise Mother Earth would cease to supply them. The digging and transportation was usually undertaken by "berdaches," men who dressed and lived as women. Men were forbidden to handle it and only women were potters, plastered the walls, and made building bricks (Stevenson 1904:374-5).<BR> After studying Zuni culture intermittently for over twenty years, Matilda Coxe Stevenson concluded that even the older and wisest women were unable to enlighten the researcher about the meaning of specific designs on ancient pottery that came to light during excavations, and that few women fully understood the meaning of the symbols they painted themselves on pottery (1904:373-4). During her fieldwork on Pueblo pottery in 1924 Ruth Bunzel tried to ascertain the name and meaning of designs. She worked with a prominent Zuni woman, a potter who was the head of one of the priestly families, and knowledgeable about religious beliefs and ritual practices. However, she was not able to complete her research at Zuni on this topic (Bunzel 1929). The names and meaning of the naturalistic designs could be more easily determined than those of the abstract designs, and met with a degree of consensus (cf. Chapman 1928). Susan G. Kenagy (1977) has analyzed how the Zunis expressed their aesthetic sensibilities in decorating their pottery.<BR> (Hovens 2008-09)<BR> <BR> <BR> <BR> ZUNI AARDEWERK<BR> <BR> Het oudste Zuni aardewerk is door Frederick Webb Hodge opgegraven in Hawikuh dat omstreeks 1680 werd verlaten. Grote potten voor de opslag van water, maïs en bonen met polychrome beschildering waren kenmerkend. In 1879 verzamelden Colonel Stevenson en Frank Cushing 1000 stuks Zuni aardewerk voor het Smithsonian Institution. In het decennium daarna verzamelde Stevenson nog eens 4000 stuks voor dezelfde instelling in Washington DC.<BR> <BR> In de zomer van 1883 verrichtte de Nederlandse antropoloog en arts Herman ten Kate (1858-1931) enkele weken onderzoek in Zuni Pueblo. In het voorjaar van 1888 maakte hij deel uit van de Hemenway Southwestern Archaeological Expedition onder leiding van Frank H. Cushing en die in Halonawan, een andere Zuni-nederzetting, opgravingen verrichtte. Over het aardewerk dat de Zuni ten tijde van zijn verblijf in 1883 maakten, schreef Ten Kate:<BR> "... de Zunis overtreffen alle andere Noord-Amerikaansche stammen in het vervaardigen van aardewerk. De vorm is sierlijker en strenger, de ornamentiek zuiverder en de kleur fraaier dan ik ergens gezien heb. Het bestaat uit potten, kruiken, kommen, schotels en nappen van de meest verschillende afmetingen, en ge kunt geen woning binnengaan of uw oog valt op een aantal dezer voorwerpen. Grote ollas om water te bewaren komen het meest voor. Van den rand naar den voet vormt de omtrek een sierlijke golflijn die naarmate zij naar onderen loopt, in een bijna rechte lijn overgaat. De grondkleur van al het aardewerk is doorgaans wit, min of meer glanzend, terwijl de versieringen zwart van kleur zijn, op velerlei plaatsen echter gepaard met roodachtig bruin. Deze versieringen bestaan, behalve uit die welke men bijne onder alle volken terugvindt, zooals meanders, spiralen en golflijnen, uit figuren die het moeilijk zou zijn te beschrijven zonder uitvoerige teekening, daar zij aan de mythologie der Zunis zijn ontleend. De studie der ornamentiek alléén zou een lang verblijf te Zuni overwaard zijn, daar men in die beelden de volksgedachte sprekend vindt teruggegeven, overgeleverd en nagevolg van eeuw tot eeuw, het grijs verleden aan het heden verbindend.<BR> Het aardewerk in diervormen, meestal in dien van vogels, vertoont noch de onbeholpenheid, noch het gedrochtelijke van dat der andere Pueblo-Indianen. Onder de schoteltjes en kommetjes, alsook onder de langwerpige aarden eetnappen - lepels zoo men wil - is lichtbruin dikwijls de grondkleur.<BR> Een der schilderachtigste beelden die mij voor den geest staan was, als in het heldere licht der vroege morgenzon een schare vrouwen en meisjes met fraaie waterkruiken op het hoofd afdaalde langs de smalle paden tusschen de maisvelden om water te gaan putten aan de zandige rivier.Vroolijk lachend en keuvelend kruisten ze elkander op het pad, of lagen knielend, schep voor schep de ollas te vullen met het troebele vocht. Er lag iets Oostersch in dat tafereel met dien strakken hemel, zich welvend boven dat geelachtig-rossige landschap, in de verte begrensd door de kale loodrechte wanden van den Tâ-ai-yállonne of Donderberg, die zich eenzaam en zwijgend als een reuzensterkte op den achtergrond verhief" (ten Kate 1885:284-286).<BR> <BR> Het aardewerk werd beschilderd met zowel abstracte als naturalistische motieven, hoewel deze laatste van na 1800 dateren. Alle hadden betekenis en de meeste refereerden aan "vruchtbaarheid", een voortdurende zorg voor Indiaanse boeren in het droge Zuidwesten. Religie en ritueel waren in belangrijke mate gericht op het bevorderen van vruchtbaarheid, met name door het garanderen van regen.<BR> <BR> Onder de naturalistische motieven op Zuni aardewerk worden vooral kikkervisjes, kikkers en libellen aangetroffen die geassocieerd worden met de regen- en onweersbuien die meestal in de zomermaanden (juli-augustus) boven de Zuidwestelijke woestijnen losbarsten. Deze amfibieën en insecten vertonen zich in en langs de Zuni River en haar creken en de waterpoelen die in komgronden ontstaan. Vogels die het rijk tussen hemel en aarde beheersen behoren tot de vroegste naturalistische afbeeldingen op Zuni aardewerk (vanaf 1800). Pyramidevormige motieven, zowel wat betreft beschildering als de vorm van de rand van met name ceremonieel aardewerk, verwijzen naar regenwolken. Gearceerde vlakken symboliseren regenval. Ook vlinders treft men vaak aan op Zuni aardewerk, aangezien deze en andere insecten na de regens verschijnen als de woestijnbloemen tot bloei komen. Ook bloemmotieven werden frequent afgebeeld op aardewerk.<BR> <BR> Een bijzonder Zuni-motief is het hert dat wordt afgebeeld binnen een ovaalvormige figuur. Dit motief noemt men "deer in his house". Het hert wordt meestal afgebeeld met een lijn die van de bek naar het hart loopt. Deze lijn wordt als gebed beschouwd, een afbeelding van het gebed dat de jager uitspreekt als hij op jacht gaat en bedoeld is om de geest van het hert ertoe over te halen zich aan de jager over te geven. Deze "hartlijn" komt ook voor bij afbeeldingen van de beer. Andere frequent voorkomende afbeeldingen, zij het in gestyleerde vorm, zijn die van veren en het van veren voorziene gebedsstokje.<BR> <BR> Voor ceremonies werd speciaal aardewerk gemaakt. Kenmerkend zijn de met kikkervisjes beschilderde schaaltjes met hengels, waarvan de randen een getrapte vorm hebben die regenwolken voorstellen. In de schaaltjes wordt heilig maïsmeel gedaan dat als zegening over deelnemers en in woon- en werkruimtes wordt gesprenkeld.<BR> <BR> Hoewel de Zunis het hele jaar door aardewerk maakten, vond de topproductie eind Juni plaats, tijdens de eerste vier dagen na de zomer zonnewende die met een aparte ceremonie werd gevierd.<BR> <BR> In Zuni-collecties treft men veel aardewerk uiltjes aan. Hoewel dieren van aardewerk op kleine schaal al in de eerste helft van de 19e eeuw werden gemaakt, werden de uiltjes in echt grote aantallen pas vanaf 1883 gemaakt toen de toeristenmarkt zich snel ontwikkelde door de aanleg van de transcontinentale spoorverbinding. Gallup, op korte afstand ten noorden van Zuni, werd stations- en handelsplaats. Deze externe markt commercialiseerde in snel tempo, hetgeen tot massaproductie van in de regel weinig artistiek aardewerk leidde. Vaak betrof het slechte kopieën van ceremonieel aardewerk. Ook de originelen werden vaak verkocht als zij hun rituele functie hadden vervuld.<BR> <BR> Vanaf 1918 werden Zunivrouwen door de handelaar C.G. Wallace ertoe bewogen om kralenwerk te maken. Zunis legden zich ook in toenemende toe op het maken van zilveren sieraden waarmee meer te verdienen was. Tot de beste Zuni pottenbaksters van vóór de Tweede Wereldoorlog behoort Tsayutitsa. In de jaren dertig probeerde Catalina Zuni de productie van kwalitatief goed aardewerk nieuw leven in te blazen, helaas met weinig succes. <BR> <BR> In de jaren 70 slaagde twee vrouwen erin om opnieuw belangstelling te wekken voor aardewerk in Zuni. Het waren twee vrouwen van elders die met Zuni-mannen huwden en zich in Zuni pueblo vestigden: Daisy Nampeyo Hooee (Hopi) en Jennie Laate (Acoma). Met regeringssubsidie werd een aardewerk-opleiding georganiseerd op de Zuni High School waaraan veel jongeren deelnamen.<BR> <BR> Om de productie van kwalitatief hoogwaardig aardewerk in Zuni te stimuleren, verleende de School of American Research in 1985 de Katherine H. Lamont Fellowship aan Josephine Nahohai om haar in staat te stellen museumcollecties in Santa Fe en Albuquerque te bestuderen. Zij en anderen, waaronder leden van de Kalestewa familie, maakten schetsen van oude stukken en lieten zich daardoor inspireren bij het maken van nieuw aardewerk. De Nahohais vormen een tweede vooraanstaande pottenbakkersfamilie in Zuni. Enkelen van hen bezochten de de Zuni-collectie in het Smithsonian Institution in Washington, DC. <BR> <BR> In 1984 werd de tribale winkel, "Pueblo of Zuni Arts and Crafts", geopend onder leiding van James Ostler en Milford Nahohai. Dit schiep een nieuwe afzetmogelijkheid voor het aardewerk geproduceerd door een nieuwe generatie. Het moderne Zuni aardewerk wordt gekenmerkt door een snelle technische en artistieke ontwikkeling. Kenmerkend zijn gesculptuurde dierenfiguurtjes op de wanden en randen van potten en schalen, vooral kikkers, schildpadden, salamanders en de "kolowisi", de slang. Ook worden aparte diersculptuurtjes van aardewerk gemaakt, vooral beren en uilen. Hun oververtegenwoordiging heeft te maken met de geest van de jager die in hen schuilt en vroeger door Zuni mannen werden aangeroepen voor succes tijdens de jacht. De opleving van de productie van kwalitatief hoogstaand aardewerk levert een belangrijke economische bijdrage aan het levensonderhoud van gezinnen in Zuni waar werkgelegenheid, landbouwgrond en bodemschatten schaars zijn.<BR> <BR> Enkele vooraanstaande pottenbakkersfamilies met meerdere generaties van pottenbakkers zijn:<BR> Hahohai familie: (1) Josephine Nahohai, (2) Randy Nahohai en Rowena Him, Milford Nahohai;<BR> Kalestewa familie : (1) Nellie Bica, (2) Quanita en Jack Kalestewa, (3) Erma Jean and Fabian Homer, Roweena and Fernandez Lemention.<BR> (PH, 1999)