Sierdoos

362-3,4,9<BR> Anishinaabe quilled and embroidered souvenir birchbark boxes; RMV 362-3: birchbark, sweetgrass, porcupine quills, pigment; d. 10.5 cm., h. 5.5 cm.; RMV 362-4; birchbark, sweetgrass, porcupine quills, pigment; d. 11.5 cm., h. 6 cm.; RMV 362-9; birchbark, porcupine quills, pigment; d. 11.8 cm., h. 6.5 cm.; all ca. 1880.<BR> The birchbark souvenir arts of the Anishinaabe include a wide range of boxes, wall pockets, mats, handbags, glove and handkerchief boxes, and other objects. These wares evolved rapidly during the middle decades of the nineteenth century, undoubtedly stimulated by the new markets that developed in the central Great Lakes and by the examples offered by the earlier Mi'kmaq and convent productions of birch bark fancy work. The Anishinaabe wares developed out of two pre-contact forms, a shallow bowl and a high-sided container. Both were made out of folded birch bark sewn with spruce root. The bowls were sometimes ornamented with colored porcupine quills wrapped around the rims, and the containers with geometric designs scraped to reveal the lighter inner layer of bark. In contrast, the innovative floral and geometric motifs introduced around 1820 were formed by inserting dyed porcupine quills into the bark surfaces. Unlike Mi'kmaq quillwork, however, the designs were usually set off against the plain bark surface rather than covering it completely (cf. Strukelj 1979:661-663). <BR> Specific iconographic meanings have not been associated with these designs. Rather, they often suggest the fundamental concepts that structure the Anishinaabe cosmos. The scalloped circle formed by the decorative border on the lid of 362-9, for example, resembles motifs found in other media that represent the sun, the supreme power of the cosmos, while the equal-armed cross combined with a square found on the lid of 362-3 suggest the four cardinal directions of the universe. The design on 362-4 can be interpreted as floral, while 362-9 exhibits a six-pointed star motif (cf. Coleman 1947:7-11). Two of the boxes collected by Ten Kate display the lavish use of aromatic sweetgrass (Hieroclöe odorata) that became popular during the latter decades of the nineteenth century.<BR> Many of the vegetal dyes used by the Anishnabe to color their porcupine quills are fugitive, as exemplified in these three boxes. Red came from blood root (Sanguinaria), as well as dogwood (Cornus florida), eastern hemlock (Tsuga Canadensis), puccoon (Lithospermum carolinense), and wild plum (Prunus americana). Yellow was derived from gold thread (Coptis), lichens (Usnea barbata), and sumac (Rhus glabra). A second boiling strengthened colors, while mud with an iron-content acted as mordant (Lyford 1942:152-154).<BR> (Phillips and Hovens 2008-09)<BR> <BR> <BR> Rond doosje van berkenbast en met 'sweetgrass' samengenaaid berkengras. Deksel met ornament in de vorm van een vierpuntige ster, van rood en blauw gekleurde stekelvarkenpennen vervaardigd.<BR> <BR> Boombast, met name berkenbast, was een product dat het gehele jaar in het noordoostelijk cultuurgebied beschikbaar was en derhalve voor veel doeleinden werd gebruikt. Hutten werden bedekt met stroken boombast of matten gevlochten van boombastvezels. Van deze vezels werden ook kleding en tassen gemaakt. De houten spanten van kano's werden van een laag berkenbast voorzien. Voor het verzamelen, vervoeren, bewaren en bereiden van voedsel gebruikte men dozen van boombast in allerlei modellen en maten, afhankelijk van het gebruik. Na de komst van de Europeanen werden dozen en andere soorten containers van berkenbast (bijvoorbeeld brievenmappen, sigarenkokers, brillenetuis, theemutsen, naaimanden en dergelijke) een belangrijk handelsartikel. Ze waren zowel voor dagelijks gebruik (onversierd) als voor de sier bedoeld. De dozen werden meestal versierd met borduurwerk van geverfde stekelvarkenpennen, een techniek die door de Micmac uit het Canadese Nova Scotia en New Brunswick rond 1650 was uitgevonden, of met geverfd haar van een eland. De natuurlijke verfstoffen voor de stekelvarkenpennen werden uit mossen, de vlinderstruik en de bloedwortel gewonnen. De kleuren zijn niet lichtbestendig en vervagen vrijwel altijd na verloop van tijd. Soms zijn ze versierd met geometrische motieven (bijvoorbeeld kruis- en stermotieven), maar meestal met bloemen, bladeren en afbeeldingen van personen. Het kruismotief verwijst naar de vier windrichtingen. Door het wegkrabben van de bovenste bastlaag wordt de donkerder onderlaag zichtbaar, een "scraffitto-techniek" waarmee patronen op dozen werden aangebracht. Een nieuwe markt ontstond door de toeristenindustrie en Niagara Watervallen werd een centrum voor de handel in Indiaanse souvenirs, met name met pennenwerk en haar van een eland versierde berkenbast doosjes en miniatuur-kano's, maar tevens onderzetters, fotolijstjes, speldenkussens en dergelijke. Deze markt levert tot op de dag van vandaag een belangrijke bijdrage aan het levensonderhoud van Indiaanse gezinnen uit het noordoostelijk cultuurgebied.<BR>

Sierdoos

362-3,4,9<BR> Anishinaabe quilled and embroidered souvenir birchbark boxes; RMV 362-3: birchbark, sweetgrass, porcupine quills, pigment; d. 10.5 cm., h. 5.5 cm.; RMV 362-4; birchbark, sweetgrass, porcupine quills, pigment; d. 11.5 cm., h. 6 cm.; RMV 362-9; birchbark, porcupine quills, pigment; d. 11.8 cm., h. 6.5 cm.; all ca. 1880.<BR> The birchbark souvenir arts of the Anishinaabe include a wide range of boxes, wall pockets, mats, handbags, glove and handkerchief boxes, and other objects. These wares evolved rapidly during the middle decades of the nineteenth century, undoubtedly stimulated by the new markets that developed in the central Great Lakes and by the examples offered by the earlier Mi'kmaq and convent productions of birch bark fancy work. The Anishinaabe wares developed out of two pre-contact forms, a shallow bowl and a high-sided container. Both were made out of folded birch bark sewn with spruce root. The bowls were sometimes ornamented with colored porcupine quills wrapped around the rims, and the containers with geometric designs scraped to reveal the lighter inner layer of bark. In contrast, the innovative floral and geometric motifs introduced around 1820 were formed by inserting dyed porcupine quills into the bark surfaces. Unlike Mi'kmaq quillwork, however, the designs were usually set off against the plain bark surface rather than covering it completely (cf. Strukelj 1979:661-663). <BR> Specific iconographic meanings have not been associated with these designs. Rather, they often suggest the fundamental concepts that structure the Anishinaabe cosmos. The scalloped circle formed by the decorative border on the lid of 362-9, for example, resembles motifs found in other media that represent the sun, the supreme power of the cosmos, while the equal-armed cross combined with a square found on the lid of 362-3 suggest the four cardinal directions of the universe. The design on 362-4 can be interpreted as floral, while 362-9 exhibits a six-pointed star motif (cf. Coleman 1947:7-11). Two of the boxes collected by Ten Kate display the lavish use of aromatic sweetgrass (Hieroclöe odorata) that became popular during the latter decades of the nineteenth century.<BR> Many of the vegetal dyes used by the Anishnabe to color their porcupine quills are fugitive, as exemplified in these three boxes. Red came from blood root (Sanguinaria), as well as dogwood (Cornus florida), eastern hemlock (Tsuga Canadensis), puccoon (Lithospermum carolinense), and wild plum (Prunus americana). Yellow was derived from gold thread (Coptis), lichens (Usnea barbata), and sumac (Rhus glabra). A second boiling strengthened colors, while mud with an iron-content acted as mordant (Lyford 1942:152-154).<BR> (Phillips and Hovens 2008-09)<BR> <BR> <BR> Rond doosje van berkenbast en met 'sweetgrass' samengenaaid berkengras. Deksel met ornament in de vorm van een vierpuntige ster, van rood en blauw gekleurde stekelvarkenpennen vervaardigd.<BR> <BR> Boombast, met name berkenbast, was een product dat het gehele jaar in het noordoostelijk cultuurgebied beschikbaar was en derhalve voor veel doeleinden werd gebruikt. Hutten werden bedekt met stroken boombast of matten gevlochten van boombastvezels. Van deze vezels werden ook kleding en tassen gemaakt. De houten spanten van kano's werden van een laag berkenbast voorzien. Voor het verzamelen, vervoeren, bewaren en bereiden van voedsel gebruikte men dozen van boombast in allerlei modellen en maten, afhankelijk van het gebruik. Na de komst van de Europeanen werden dozen en andere soorten containers van berkenbast (bijvoorbeeld brievenmappen, sigarenkokers, brillenetuis, theemutsen, naaimanden en dergelijke) een belangrijk handelsartikel. Ze waren zowel voor dagelijks gebruik (onversierd) als voor de sier bedoeld. De dozen werden meestal versierd met borduurwerk van geverfde stekelvarkenpennen, een techniek die door de Micmac uit het Canadese Nova Scotia en New Brunswick rond 1650 was uitgevonden, of met geverfd haar van een eland. De natuurlijke verfstoffen voor de stekelvarkenpennen werden uit mossen, de vlinderstruik en de bloedwortel gewonnen. De kleuren zijn niet lichtbestendig en vervagen vrijwel altijd na verloop van tijd. Soms zijn ze versierd met geometrische motieven (bijvoorbeeld kruis- en stermotieven), maar meestal met bloemen, bladeren en afbeeldingen van personen. Het kruismotief verwijst naar de vier windrichtingen. Door het wegkrabben van de bovenste bastlaag wordt de donkerder onderlaag zichtbaar, een "scraffitto-techniek" waarmee patronen op dozen werden aangebracht. Een nieuwe markt ontstond door de toeristenindustrie en Niagara Watervallen werd een centrum voor de handel in Indiaanse souvenirs, met name met pennenwerk en haar van een eland versierde berkenbast doosjes en miniatuur-kano's, maar tevens onderzetters, fotolijstjes, speldenkussens en dergelijke. Deze markt levert tot op de dag van vandaag een belangrijke bijdrage aan het levensonderhoud van Indiaanse gezinnen uit het noordoostelijk cultuurgebied.<BR>