Boombastvezel

Boombastvezel (bundel) voor matjes en kleding.<BR> <BR> De weefkunst staat in hoog aanzien in Micronesië en is volgens de legenden een geschenk van de goden. Hoogstwaarschijnlijk heeft de Micronesische weefkunst zijn oorsprong in Indonesië waar hij door lange afstandscontacten zoals bijvoorbeeld handel zijn weg heeft gevonden naar de Carolinen. Linguïstische termen voor 'geweven stof' in verschillende Micronesische talen lijken gerelateerd te zijn aan het Indonesisch en qua vorm lijkt het heupweefgetouw ook op één van de drie archaïsche vormen van het heupweefgetouw zoals die in Indonesië in gebruik zijn.Het weefwerk wordt in Micronesië voornamelijk door de vrouwen gedaan. In slechts enkele uitzonderlijke gevallen weven ook de mannen zoals in de Polynesische enclave Kapingamarangi, de paramicronesische eilanden en de atollen rondom Yap.<BR> Vezel van de bananenboom is het voornaamste weefmateriaal hoewel tegenwoordig fabrieksmatig gesponnen katoen steeds populairder wordt. Vezels van de hibiscus worden ook geprepareerd voor het weven. Traditionele kleurstoffen zijn van planten en mineralen afkomstig. De geweven textielen kunnen veel patronen hebben die voornamelijk geometrisch zijn. Ze lijken veel op de gedetailleerde patronen die op andere voorwerpen of zelfs de menselijk huid worden aangebracht. Waarschijnlijk zijn ze sterk gestileerde afbeeldingen van sterren, menselijke figuren en andere natuurlijke elementen. De meest eenvoudige wijze van patronen weven is het gebruik van gekleurde scheringdraden of gekleurde inslag waardoor verticale of horizontale strepen in de doeken ontstaan. De weefster bindt één kant van het weefgetouw aan een bijvoorbeeld een huispaal en aan het andere einde zit een band die om haar middel gaat. Ze zit met de benen gestrekt op de grond en kan door naar voren of naar achteren te leunen de spanning van de schering veranderen. Door de grootte en het type weefgetouw zijn de textielen ongeveer een halve meter breed en kunnen tot twee meter lang worden; de gebruikelijke afmetingen van een wikkelrok. Veel traditionele weefsels zoals de ceinturen van Pohnpei en de doeken van Yap werden zeldzaam aan het begin van de twintigste eeuw toen de eerste Europese antropologen onderzoek wilden verrichten. Nieuwe kostbaarheden en veranderende kledingstijl verdrongen de inheemse textielproductie. De onbedekte bovenlichamen van de inheemse bekeerlingen waren een grote ergernis van de missionarissen en zij verboden de traditionele dracht. Steeds meer Micronesiërs droegen hierdoor blauw flanel, hooggesloten jurken en zondagskleding. Om Europese kleding te kunnen bemachtigen prostitueerden veel inheemse vrouwen zich aan walvisvaarders. Tegenwoordig hebben alleen de atollen rondom Yap een levende weefcultuur.<BR>

Boombastvezel

Boombastvezel (bundel) voor matjes en kleding.<BR> <BR> De weefkunst staat in hoog aanzien in Micronesië en is volgens de legenden een geschenk van de goden. Hoogstwaarschijnlijk heeft de Micronesische weefkunst zijn oorsprong in Indonesië waar hij door lange afstandscontacten zoals bijvoorbeeld handel zijn weg heeft gevonden naar de Carolinen. Linguïstische termen voor 'geweven stof' in verschillende Micronesische talen lijken gerelateerd te zijn aan het Indonesisch en qua vorm lijkt het heupweefgetouw ook op één van de drie archaïsche vormen van het heupweefgetouw zoals die in Indonesië in gebruik zijn.Het weefwerk wordt in Micronesië voornamelijk door de vrouwen gedaan. In slechts enkele uitzonderlijke gevallen weven ook de mannen zoals in de Polynesische enclave Kapingamarangi, de paramicronesische eilanden en de atollen rondom Yap.<BR> Vezel van de bananenboom is het voornaamste weefmateriaal hoewel tegenwoordig fabrieksmatig gesponnen katoen steeds populairder wordt. Vezels van de hibiscus worden ook geprepareerd voor het weven. Traditionele kleurstoffen zijn van planten en mineralen afkomstig. De geweven textielen kunnen veel patronen hebben die voornamelijk geometrisch zijn. Ze lijken veel op de gedetailleerde patronen die op andere voorwerpen of zelfs de menselijk huid worden aangebracht. Waarschijnlijk zijn ze sterk gestileerde afbeeldingen van sterren, menselijke figuren en andere natuurlijke elementen. De meest eenvoudige wijze van patronen weven is het gebruik van gekleurde scheringdraden of gekleurde inslag waardoor verticale of horizontale strepen in de doeken ontstaan. De weefster bindt één kant van het weefgetouw aan een bijvoorbeeld een huispaal en aan het andere einde zit een band die om haar middel gaat. Ze zit met de benen gestrekt op de grond en kan door naar voren of naar achteren te leunen de spanning van de schering veranderen. Door de grootte en het type weefgetouw zijn de textielen ongeveer een halve meter breed en kunnen tot twee meter lang worden; de gebruikelijke afmetingen van een wikkelrok. Veel traditionele weefsels zoals de ceinturen van Pohnpei en de doeken van Yap werden zeldzaam aan het begin van de twintigste eeuw toen de eerste Europese antropologen onderzoek wilden verrichten. Nieuwe kostbaarheden en veranderende kledingstijl verdrongen de inheemse textielproductie. De onbedekte bovenlichamen van de inheemse bekeerlingen waren een grote ergernis van de missionarissen en zij verboden de traditionele dracht. Steeds meer Micronesiërs droegen hierdoor blauw flanel, hooggesloten jurken en zondagskleding. Om Europese kleding te kunnen bemachtigen prostitueerden veel inheemse vrouwen zich aan walvisvaarders. Tegenwoordig hebben alleen de atollen rondom Yap een levende weefcultuur.<BR>