Snaarinstrument

De sur-sringara, in werkelijkheid een sarod, is een naamgeving ontsproten aan de fantasie van Raja Sir Sourindro Mohun Tagore (1840-1914). Het snaarinstrument maakt deel uit van de collectie Indiase muziekinstrumenten die Sourindro in 1880 aan Museum Volkenkunde schonk. In de Hornbostel-Sachs classificatie wordt de sarod gerekend tot de langnek-luiten, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vina's die gerekend worden tot de staaf-citers. De sarod (letterlijk vertaald: prachtig geluid) is een geliefd snaarinstrument uit Noord-India met een diepe en ingetogen klank. <BR> <BR> Er bestaan verschillende theorieën over de vroege geschiedenis van de sarod. S.M. Tagore in zijn boek "Yantra Kosha" probeert alle 'moderne' Indiase instrumenten terug te herleiden tot een 'vroegere' Sanskriet traditie en noemt de sarod de sarandiya vina (de vina behorende tot de Sarada sage) (Tagore - heruitgave 1976:28). Deze naamgeving heeft lang stand gehouden maar door meer recent wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat dit begrip in relatie tot de Sanskriet drama en poëzie werd gebruikt maar niet in de musicologische klassieke literatuur. Myner schrijft: "Its characteristics are unknown. Its association with sarod is based on an imaginative phonological similarity, and has no historical basis." (Myner, p. 61). Op basis van een klankassociatie bracht Tagore de rudra vina (rud uit rudra heeft iets weg van rod uit sarod) ook onterecht in verband met de sarod. Men moet Tagore's naamgevingen meer zien als een een eerste belangrijke aanzet om te komen tot een serieus wetenschappelijke musicologische beschrijving van de Indiase muziekgeschiedenis. Op basis van recent wetenschappelijk onderzoek is men van mening dat de Indiase sarod toch eerder lijkt af te stammen van de rabab, een traditioneel Perzisch snaarinstrument. <BR> <BR> De sarod is gesneden uit één blok, van een zorgvuldig geselecteerde resonerende houtsoort. Het instrument loopt die vanaf het klanklichaam via de hals taps af naar de nek. Het komvormige klanklichaam is aan de rechte open kant bespannen met dierenhuid. De sarod heeft 4 hoofd- of melodiesnaren (Chaitanya vermeld 4 extra snaren: “besides these their are four more tuned to the dominant notes of the raga”), 2 ritmische- of temposnaren (chikari), enkele akkoordsnaren en ongeveer 18 resonantiesnaren (tarafs). Een plectrum van kokosnootschil, been of ivoor wordt in de rechterhand gehouden terwijl met de vingers van de linkerhand de melodie of raga wordt gespeeld. De hals is fretloos en is bedekt met een dunne gepolijste plaat van verchroomd of vernikkelt staal. Deze gepolijste metalen plaat vergemakkelijkt het spelen van glissando (meend), een techniek die bestaat uit het glijden of verglijden van de ene toon naar de andere. In de westerse muziek wordt glissando veel toegepast in bijvoorbeeld vioolmuziek en country en western. Om een goede klank te produceren moeten de metalen snaren met een zekere kracht tegen de metalen plaat gedrukt worden waardoor de sarod een fysiek inspannend instrument om te bespelen is. De sarod wordt bespeeld ongeveer vergelijkbaar met een klassieke gitaar, rustend op de schoot.<BR> <BR> Aan het einde van de 19e eeuw vond er in Bengalen een Hindu-renaissance plaats wat gepaard ging met een groeiend nationaal bewustzijn, een hernieuwd geloof in de eigen culturele waarden. Sourindro, een familielid van de erudiete en invloedrijke Bengaalse Tagore familie zag het als zijn voornaamste missie, zowel nationaal als internationaal, de kennis over en het respect voor de Indiase klassieke muziek te vergroten. Hij publiceerde veel over de Indiase muziek in zowel het Engels, Bengaals en Hindi en stichtte in Calcutta de eerste officiële muziekschool van India voor onderricht in de klassieke Indiase muziek. Om zijn missie kracht bij te zetten deed hij meerdere schenkingen van collecties Indiase "klassieke" muziekinstrumenten aan verschillende Europese musea. De schenking aan Museum Volkenkunde is hier een van en vergelijkbare collecties bevinden zich in het Victoria and Albert museum in London en het MIM (muziek instrumenten museum) in Brussel.<BR> Met als doel de Indiase muziekgeschiedenis meer “historisch gewicht” toe te bedelen had hij hierbij de gewoonte om bestaande instrumenten te herbenoemen met oude Sanskriet namen. Tevens had hij de wat bizarre gewoonte om compleet nieuwe instrumenten te bedenken, instrumenten die hij samenstelde uit onderdelen van bestaande of niet-bestaande Indiase, maar ook Westerse instrumenten. In zijn boek "Yantra Kosha" worden op z'n minst een aantal van deze instrumenten genoemd of beschreven. Allyn Miner schrijft in haar boek "Sitar and Sarod in the 18th and 19th century" over deze gewoonte van Tagore: “One wonders at his intentions in this endeavour” (Miner , p. 24, 25, fig. 36). <BR> <BR> De missie van Tagore, het promoten van Indiase klassieke muziek in het Westen, belichaamde een vreemde paradox. In het koloniale denken werd de westerse cultuur doorgaans op een hoger plan ingedeeld dan de ‘primitieve’ of ‘etnografische’ kunstuitingen. De Indiase klassieke muziek en dans had een uitzonderingspositie, deze werd door de Westerse academici en critici hooggewaardeerd, gelijkwaardig aan de westerse klassieke muziek en dans. Tagore was exponent van het koloniale denken, maar heeft tegelijkertijd een opvallende rol gespeeld in het aanzien van de Indiase cultuur in post-koloniaal India.<BR>

Snaarinstrument

De sur-sringara, in werkelijkheid een sarod, is een naamgeving ontsproten aan de fantasie van Raja Sir Sourindro Mohun Tagore (1840-1914). Het snaarinstrument maakt deel uit van de collectie Indiase muziekinstrumenten die Sourindro in 1880 aan Museum Volkenkunde schonk. In de Hornbostel-Sachs classificatie wordt de sarod gerekend tot de langnek-luiten, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de vina's die gerekend worden tot de staaf-citers. De sarod (letterlijk vertaald: prachtig geluid) is een geliefd snaarinstrument uit Noord-India met een diepe en ingetogen klank. <BR> <BR> Er bestaan verschillende theorieën over de vroege geschiedenis van de sarod. S.M. Tagore in zijn boek "Yantra Kosha" probeert alle 'moderne' Indiase instrumenten terug te herleiden tot een 'vroegere' Sanskriet traditie en noemt de sarod de sarandiya vina (de vina behorende tot de Sarada sage) (Tagore - heruitgave 1976:28). Deze naamgeving heeft lang stand gehouden maar door meer recent wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat dit begrip in relatie tot de Sanskriet drama en poëzie werd gebruikt maar niet in de musicologische klassieke literatuur. Myner schrijft: "Its characteristics are unknown. Its association with sarod is based on an imaginative phonological similarity, and has no historical basis." (Myner, p. 61). Op basis van een klankassociatie bracht Tagore de rudra vina (rud uit rudra heeft iets weg van rod uit sarod) ook onterecht in verband met de sarod. Men moet Tagore's naamgevingen meer zien als een een eerste belangrijke aanzet om te komen tot een serieus wetenschappelijke musicologische beschrijving van de Indiase muziekgeschiedenis. Op basis van recent wetenschappelijk onderzoek is men van mening dat de Indiase sarod toch eerder lijkt af te stammen van de rabab, een traditioneel Perzisch snaarinstrument. <BR> <BR> De sarod is gesneden uit één blok, van een zorgvuldig geselecteerde resonerende houtsoort. Het instrument loopt die vanaf het klanklichaam via de hals taps af naar de nek. Het komvormige klanklichaam is aan de rechte open kant bespannen met dierenhuid. De sarod heeft 4 hoofd- of melodiesnaren (Chaitanya vermeld 4 extra snaren: “besides these their are four more tuned to the dominant notes of the raga”), 2 ritmische- of temposnaren (chikari), enkele akkoordsnaren en ongeveer 18 resonantiesnaren (tarafs). Een plectrum van kokosnootschil, been of ivoor wordt in de rechterhand gehouden terwijl met de vingers van de linkerhand de melodie of raga wordt gespeeld. De hals is fretloos en is bedekt met een dunne gepolijste plaat van verchroomd of vernikkelt staal. Deze gepolijste metalen plaat vergemakkelijkt het spelen van glissando (meend), een techniek die bestaat uit het glijden of verglijden van de ene toon naar de andere. In de westerse muziek wordt glissando veel toegepast in bijvoorbeeld vioolmuziek en country en western. Om een goede klank te produceren moeten de metalen snaren met een zekere kracht tegen de metalen plaat gedrukt worden waardoor de sarod een fysiek inspannend instrument om te bespelen is. De sarod wordt bespeeld ongeveer vergelijkbaar met een klassieke gitaar, rustend op de schoot.<BR> <BR> Aan het einde van de 19e eeuw vond er in Bengalen een Hindu-renaissance plaats wat gepaard ging met een groeiend nationaal bewustzijn, een hernieuwd geloof in de eigen culturele waarden. Sourindro, een familielid van de erudiete en invloedrijke Bengaalse Tagore familie zag het als zijn voornaamste missie, zowel nationaal als internationaal, de kennis over en het respect voor de Indiase klassieke muziek te vergroten. Hij publiceerde veel over de Indiase muziek in zowel het Engels, Bengaals en Hindi en stichtte in Calcutta de eerste officiële muziekschool van India voor onderricht in de klassieke Indiase muziek. Om zijn missie kracht bij te zetten deed hij meerdere schenkingen van collecties Indiase "klassieke" muziekinstrumenten aan verschillende Europese musea. De schenking aan Museum Volkenkunde is hier een van en vergelijkbare collecties bevinden zich in het Victoria and Albert museum in London en het MIM (muziek instrumenten museum) in Brussel.<BR> Met als doel de Indiase muziekgeschiedenis meer “historisch gewicht” toe te bedelen had hij hierbij de gewoonte om bestaande instrumenten te herbenoemen met oude Sanskriet namen. Tevens had hij de wat bizarre gewoonte om compleet nieuwe instrumenten te bedenken, instrumenten die hij samenstelde uit onderdelen van bestaande of niet-bestaande Indiase, maar ook Westerse instrumenten. In zijn boek "Yantra Kosha" worden op z'n minst een aantal van deze instrumenten genoemd of beschreven. Allyn Miner schrijft in haar boek "Sitar and Sarod in the 18th and 19th century" over deze gewoonte van Tagore: “One wonders at his intentions in this endeavour” (Miner , p. 24, 25, fig. 36). <BR> <BR> De missie van Tagore, het promoten van Indiase klassieke muziek in het Westen, belichaamde een vreemde paradox. In het koloniale denken werd de westerse cultuur doorgaans op een hoger plan ingedeeld dan de ‘primitieve’ of ‘etnografische’ kunstuitingen. De Indiase klassieke muziek en dans had een uitzonderingspositie, deze werd door de Westerse academici en critici hooggewaardeerd, gelijkwaardig aan de westerse klassieke muziek en dans. Tagore was exponent van het koloniale denken, maar heeft tegelijkertijd een opvallende rol gespeeld in het aanzien van de Indiase cultuur in post-koloniaal India.<BR>