Snaarinstrument

De bin (of rudra vina) is een oud en belangrijk snaarinstrument in de Noord-Indiase klassieke muziek. Het wordt zowel als begeleidings- en als solo instrument bespeeld. Het is een moeilijk instrument om te leren bespelen waardoor het eind 19e eeuw (Miner, p. 54) werd verdrongen als gevolg van de ontwikkeling van de eenvoudiger te bespelen surbahar (bas sitar). Er zijn tegenwoordig nog maar weinig musici die het instrument beheersen. De bin is een belangrijk instrument in het begeleiden van de dhrupad-stijl, het oudst overgeleverde Noord-Indiase klassieke muziekgenre. Dhrupad is afgeleid van het sanskriet dhruvapada en is combinatie van de woorden dhruva (gestructureerd, rigide) en pada (woord). Het was in de eerste plaats vocale tempelmuziek voor het ten gehore brengen van Vedische teksten. Onder invloed van de Mogol en Rajput hofcultuur evalueerde de dhrupad tot een meer seculiere hofmuziek. Kenmerkend voor de dhrupad-stijl is de rigide zuiverheid waarmee de verschillende raga’s en tala’s moeten worden uitgevoerd. Het is een vrij sober, langzaam en meditatief genre. De pitch (De range of afstand tussen de laagste en hoogste tonen) is gelegen in de lagere toonregisters. Om deze redenen wordt het vooral als een ‘mannelijke’ muziekstijl beschouwd.<BR> <BR> In de Hornbostel-Sachs classificatie wordt de vina waaronder de bin ondergebracht bij de categorie staaf-citer. Een citer in de meest algemene bewoording is een snaarinstrument waarbij de snaren binnen het klanlichaam blijven. De bin bestaat uit een lange rechte hals (dandi) van uitgehold bamboe. Aan beide uiteinden van de hals zijn aan de onderkant twee grote klankkasten van uitgedroogde en uitgeholde kalebas (thumba’s) bevestigd. In tegenstelling tot de verwante saraswati vina zijn de klankkasten van gelijke omvang. De traditionele bin heeft 6 snaren waarvan 4 melodie- of hoofdsnaren en 2 tempo- of ritmesnaren (chikari). De groepering van de snaren is als volgt: 2 chikari, 4 melodiesnaren en nogmaals een chikari. De hals is onderverdeeld in 24 rechte en dunne metalen frets die met was aan de hals zijn bevestigd. Het instrument wordt diagonaal en zittend bespeeld met één klankkast over de linkerschouder en de andere rustend op de rechterknie.<BR> <BR> Onder invloed van een van de laatste grote bespelers van de been Ustud Zia Mohiuddin Dagar (1929-1990) onderging het instrument een belangrijke transformatie. Dagar stamde uit een familie van zangers waarvan de oorsprong vermoedelijk is te herleiden naar de 13e eeuw vanaf de mogol overheersing. Conform de familietraditie werd hij opgeleid als zanger maar koos er uiteindelijk voor zijn leven geheel te wijden aan de bin. Gedurende zijn lange carrière heeft hij altijd gestreefd naar het verbeteren van het intrsument. Dit resulteerde in 1960 in de ontwikkeling van een gemodificeerde versie van de bin van Dagar. De vernieuwingen die hij doorvoerde hadden tot doel het bespelen te vereenvoudigen en de klank te verbeteren. De belangrijkste vernieuwingen waren:<BR> <BR> 1. De hals van bamboe is vervangen door een van teakhout.<BR> 2. De traditionele kalebassen zijn vervangen door grotere en kwalitatief betere kalebassen uit Centraal-India wat resulteert in een diepere klank.<BR> 3. De frets zijn, zoals bij de sitar, in plaats van met aan temperatuurgevoelig was met stukjes touw aan de hals bevestigen waardoor het instrument sneller en meer secuur gestemd kan worden.<BR> 4. De metalen snaren zijn vervangen door een zwaardere versie metalen snaren.<BR> 5. Het bespelen van de snaren met draadplectrum (mizrabs) is vervangen door het spelen met de vingers en vingernagels wat naar zijn idee een mooiere en meer mildere klank oplevert.<BR> 6. Er is één extra ritme- of temposnaar (chikari) toegevoegt. De traditionele bin had 6 snaren waarvan 4 melodie- of hoofdsnaren en 2 tempo- of ritmesnaren (chikari). De volgorde van de snaren in Dagar's versie is hierdoor als volgt: 2 chikari, 4 melodiesnaren en nogmaals een chikari.<BR> 7. De positioneren van het instrument tijdens het spelen is, in navolging van de saraswati- en de vichitra veena, met het instrument rustend op de schoot in plaats van met het zware bin over de schouder.<BR> <BR> De aanduiding mahati vina is een bedenksel van de schenker Sourindro Mohun Tagore, de feitelijke benaming is bin of rudra vina.<BR>

Snaarinstrument

De bin (of rudra vina) is een oud en belangrijk snaarinstrument in de Noord-Indiase klassieke muziek. Het wordt zowel als begeleidings- en als solo instrument bespeeld. Het is een moeilijk instrument om te leren bespelen waardoor het eind 19e eeuw (Miner, p. 54) werd verdrongen als gevolg van de ontwikkeling van de eenvoudiger te bespelen surbahar (bas sitar). Er zijn tegenwoordig nog maar weinig musici die het instrument beheersen. De bin is een belangrijk instrument in het begeleiden van de dhrupad-stijl, het oudst overgeleverde Noord-Indiase klassieke muziekgenre. Dhrupad is afgeleid van het sanskriet dhruvapada en is combinatie van de woorden dhruva (gestructureerd, rigide) en pada (woord). Het was in de eerste plaats vocale tempelmuziek voor het ten gehore brengen van Vedische teksten. Onder invloed van de Mogol en Rajput hofcultuur evalueerde de dhrupad tot een meer seculiere hofmuziek. Kenmerkend voor de dhrupad-stijl is de rigide zuiverheid waarmee de verschillende raga’s en tala’s moeten worden uitgevoerd. Het is een vrij sober, langzaam en meditatief genre. De pitch (De range of afstand tussen de laagste en hoogste tonen) is gelegen in de lagere toonregisters. Om deze redenen wordt het vooral als een ‘mannelijke’ muziekstijl beschouwd.<BR> <BR> In de Hornbostel-Sachs classificatie wordt de vina waaronder de bin ondergebracht bij de categorie staaf-citer. Een citer in de meest algemene bewoording is een snaarinstrument waarbij de snaren binnen het klanlichaam blijven. De bin bestaat uit een lange rechte hals (dandi) van uitgehold bamboe. Aan beide uiteinden van de hals zijn aan de onderkant twee grote klankkasten van uitgedroogde en uitgeholde kalebas (thumba’s) bevestigd. In tegenstelling tot de verwante saraswati vina zijn de klankkasten van gelijke omvang. De traditionele bin heeft 6 snaren waarvan 4 melodie- of hoofdsnaren en 2 tempo- of ritmesnaren (chikari). De groepering van de snaren is als volgt: 2 chikari, 4 melodiesnaren en nogmaals een chikari. De hals is onderverdeeld in 24 rechte en dunne metalen frets die met was aan de hals zijn bevestigd. Het instrument wordt diagonaal en zittend bespeeld met één klankkast over de linkerschouder en de andere rustend op de rechterknie.<BR> <BR> Onder invloed van een van de laatste grote bespelers van de been Ustud Zia Mohiuddin Dagar (1929-1990) onderging het instrument een belangrijke transformatie. Dagar stamde uit een familie van zangers waarvan de oorsprong vermoedelijk is te herleiden naar de 13e eeuw vanaf de mogol overheersing. Conform de familietraditie werd hij opgeleid als zanger maar koos er uiteindelijk voor zijn leven geheel te wijden aan de bin. Gedurende zijn lange carrière heeft hij altijd gestreefd naar het verbeteren van het intrsument. Dit resulteerde in 1960 in de ontwikkeling van een gemodificeerde versie van de bin van Dagar. De vernieuwingen die hij doorvoerde hadden tot doel het bespelen te vereenvoudigen en de klank te verbeteren. De belangrijkste vernieuwingen waren:<BR> <BR> 1. De hals van bamboe is vervangen door een van teakhout.<BR> 2. De traditionele kalebassen zijn vervangen door grotere en kwalitatief betere kalebassen uit Centraal-India wat resulteert in een diepere klank.<BR> 3. De frets zijn, zoals bij de sitar, in plaats van met aan temperatuurgevoelig was met stukjes touw aan de hals bevestigen waardoor het instrument sneller en meer secuur gestemd kan worden.<BR> 4. De metalen snaren zijn vervangen door een zwaardere versie metalen snaren.<BR> 5. Het bespelen van de snaren met draadplectrum (mizrabs) is vervangen door het spelen met de vingers en vingernagels wat naar zijn idee een mooiere en meer mildere klank oplevert.<BR> 6. Er is één extra ritme- of temposnaar (chikari) toegevoegt. De traditionele bin had 6 snaren waarvan 4 melodie- of hoofdsnaren en 2 tempo- of ritmesnaren (chikari). De volgorde van de snaren in Dagar's versie is hierdoor als volgt: 2 chikari, 4 melodiesnaren en nogmaals een chikari.<BR> 7. De positioneren van het instrument tijdens het spelen is, in navolging van de saraswati- en de vichitra veena, met het instrument rustend op de schoot in plaats van met het zware bin over de schouder.<BR> <BR> De aanduiding mahati vina is een bedenksel van de schenker Sourindro Mohun Tagore, de feitelijke benaming is bin of rudra vina.<BR>