Miniatuur: mandje

Mandenwerk. De kunst van het mandenvlechtwerk was op de Noordwest kust hoog ontwikkeld. Als basismateriaal werden de wortels van sparren en ceders gebruikt, evenals de binnenste bast van de rode ceder die in vezels uiteen werd gerafeld. Bij het vlechten werd gebruik gemaakt van een benen, en later een ijzeren, priem. Verschillende vlechttechnieken werden toegepast waardoor verschillende dichtheid, soepelheid en oppervlaktetextuur werd bereikt. Vorm en aard van de manden werden bepaald door hun gebruik. Speciale manden werden o.a. gemaakt voor het verzamelen van schelpdieren en knolgewassen, het bewaren van voedsel, het bereiden van gerechten, het opbergen van visgerei, huisraad en persoonlijke bezittingen, evenals ceremoniële voorwerpen.<BR> <BR> Met de rode bast van de wilde kers werden geometrische sierfiguren ingevlochten. Diezelfde bast werd ook zwart geverfd en ingevlochten. Uit de red alder werd een rode verfstof gewonnen. Zwart vlechtmateriaal werd ook verkregen door plantenvezels een tijd lang in zwarte moerasmodder te bewaren. Daarnaast werden varensnerven en crèmekleurige grassen gebruikt, nu vaak vervagen door maïsblad. De dunne plantenvezels werden vaak als borduursel gebruikt en op de geweven mand aangebracht. Vrijwel altijd bestond de versiering uit geometrische motieven, in een of meerdere kleuren.<BR> <BR> Mandenvlechten was vrouwenwerk. Bij enkele stammen werden meisjes omstreeks de tijd van hun eerste menstruatie afgezonderd en concentreerden zij zich op het vervolmaken van hun kennis en vaardigheden op terreinen die van belang waren voor hun toekomstige positie als vrouw en echtgenote. Sommigen werden zo bedreven in het vlechtwerk dat zij deels waren vrijgesteld van andere werkzaamheden. <BR> <BR> De Coast Salish maakten vooral gebruik van cederwortels voor hun mandenvlechtwerk. Kenmerkend zijn hun stevige opbergmanden met deksels in relatief grote formaten tot 0,5 bij 1 meter. In stevige ronde manden werd gekookt. De wanden werden dan met bladeren bekleed en bij het voedsel werden hete stenen gedaan die de gerecht tot koken brachten. In opengevlochten manden werden knolgewassen gekookt door het geheel in kokend water te dompelen.<BR> <BR> Toen in de jaren 80 van de 19e eeuw voor het eerst scheepscruises voor rijke toeristen langs de Inside Passage (de Noordwest kust) werden georganiseerd om het natuurschoon te bewonderen en de exotische Indianen te bekijken, ontstond een markt voor souvenirs die tot in de twintiger jaren van groot economisch belang voor Indiaanse gezinnen bleef. Indiaanse vrouwen legden zich toe op mandvlechtwerk, hun traditioneel ambacht, en begonnen siermanden te maken, vaak kleiner dan voor eigen gebruik, omdat deze herinneringstukken in de bagage van de reizigers mee moesten. Ook paste men de productie aan de wensen van de nieuwe markt aan, zoals het weven van papierkorven en het omvlechten van glazen flessen. Serieproductie van mandjes van slechte kwaliteit stond tegenover kwaliteitsstukken die meer tijd vergden maar ook meer geld opbrachten. Datzelfde dilemma bestaat tot op de dag van vandaag. Na een periode van verval van het ambacht door de crisis-, oorlogs- en na-oorlogse opbouwjaren, heeft een nieuwe generatie jonge Indiaanse vrouwen de afgelopen decennia het ambacht geleerd van de oude generatie.<BR>

Miniatuur: mandje

Mandenwerk. De kunst van het mandenvlechtwerk was op de Noordwest kust hoog ontwikkeld. Als basismateriaal werden de wortels van sparren en ceders gebruikt, evenals de binnenste bast van de rode ceder die in vezels uiteen werd gerafeld. Bij het vlechten werd gebruik gemaakt van een benen, en later een ijzeren, priem. Verschillende vlechttechnieken werden toegepast waardoor verschillende dichtheid, soepelheid en oppervlaktetextuur werd bereikt. Vorm en aard van de manden werden bepaald door hun gebruik. Speciale manden werden o.a. gemaakt voor het verzamelen van schelpdieren en knolgewassen, het bewaren van voedsel, het bereiden van gerechten, het opbergen van visgerei, huisraad en persoonlijke bezittingen, evenals ceremoniële voorwerpen.<BR> <BR> Met de rode bast van de wilde kers werden geometrische sierfiguren ingevlochten. Diezelfde bast werd ook zwart geverfd en ingevlochten. Uit de red alder werd een rode verfstof gewonnen. Zwart vlechtmateriaal werd ook verkregen door plantenvezels een tijd lang in zwarte moerasmodder te bewaren. Daarnaast werden varensnerven en crèmekleurige grassen gebruikt, nu vaak vervagen door maïsblad. De dunne plantenvezels werden vaak als borduursel gebruikt en op de geweven mand aangebracht. Vrijwel altijd bestond de versiering uit geometrische motieven, in een of meerdere kleuren.<BR> <BR> Mandenvlechten was vrouwenwerk. Bij enkele stammen werden meisjes omstreeks de tijd van hun eerste menstruatie afgezonderd en concentreerden zij zich op het vervolmaken van hun kennis en vaardigheden op terreinen die van belang waren voor hun toekomstige positie als vrouw en echtgenote. Sommigen werden zo bedreven in het vlechtwerk dat zij deels waren vrijgesteld van andere werkzaamheden. <BR> <BR> De Coast Salish maakten vooral gebruik van cederwortels voor hun mandenvlechtwerk. Kenmerkend zijn hun stevige opbergmanden met deksels in relatief grote formaten tot 0,5 bij 1 meter. In stevige ronde manden werd gekookt. De wanden werden dan met bladeren bekleed en bij het voedsel werden hete stenen gedaan die de gerecht tot koken brachten. In opengevlochten manden werden knolgewassen gekookt door het geheel in kokend water te dompelen.<BR> <BR> Toen in de jaren 80 van de 19e eeuw voor het eerst scheepscruises voor rijke toeristen langs de Inside Passage (de Noordwest kust) werden georganiseerd om het natuurschoon te bewonderen en de exotische Indianen te bekijken, ontstond een markt voor souvenirs die tot in de twintiger jaren van groot economisch belang voor Indiaanse gezinnen bleef. Indiaanse vrouwen legden zich toe op mandvlechtwerk, hun traditioneel ambacht, en begonnen siermanden te maken, vaak kleiner dan voor eigen gebruik, omdat deze herinneringstukken in de bagage van de reizigers mee moesten. Ook paste men de productie aan de wensen van de nieuwe markt aan, zoals het weven van papierkorven en het omvlechten van glazen flessen. Serieproductie van mandjes van slechte kwaliteit stond tegenover kwaliteitsstukken die meer tijd vergden maar ook meer geld opbrachten. Datzelfde dilemma bestaat tot op de dag van vandaag. Na een periode van verval van het ambacht door de crisis-, oorlogs- en na-oorlogse opbouwjaren, heeft een nieuwe generatie jonge Indiaanse vrouwen de afgelopen decennia het ambacht geleerd van de oude generatie.<BR>