Schoudermantel

Schoudermantel, gevlochten van cedervezels (Thuja-giga).<BR> <BR> Bijna alle Noordwestkust Indianen verwerkten plantaardige vezels in kleding. Cederbomen (Thuja plicata) groeiden overal langs de kust en van de bast werden allerlei kledingstukken zoals deze cirkelvormige schoudermantel gemaakt. De mantels waren warm, zacht en waterbestendig en werden door mannen en vrouwen gedragen.<BR> <BR> Aan de Noordwestkust was wegens het weer warme, waterdichte kleding erg belangrijk. Hoewel niet onbekend met kledingstukken van dierenhuiden was kleding van repen geoliede cederboombast veel praktischer omdat deze bescherming tegen regen en kou bood. Omdat de bast op zich al uit meerdere laagjes bestaat was dit materiaal een goede isolator en droogde het snel bij het vuur. In goed weer waren, totdat Christelijke missionarissen hun normen en waarden deden gelden, de mannen geheel naakt en droegen vrouwen in en om het huis geen bovenkleding. Kleding van vrouwen bestond over het algemeen over uit een geweven deken die op verschillende manieren om het lichaam gedrapeerd kon worden en een rokje van losse stroken gerafelde cederbast aan een ceintuur. Vrouwen droegen daarnaast soms een mantel van hetzelfde materiaal als de deken met een opening voor het hoofd die over de schouders tot aan de heupen en soms tot aan de knieën reikte. Kwaliteitskleding bestond uit bundels zachte vezels cederbast die met een draad van plantaardige vezels aan elkaar werden bevestigd. Kwaliteitskleding van cederbast had een hoge marktwaarde en werd geruild met andere kostbaarheden zoals bijvoorbeeld kano’s, stenen hamers en slaven. Tegen 1875 was kleding van cederbast geheel vervangen door Europese kledij en raakten de weef- en vlechttechnieken vergeten.

Schoudermantel

Schoudermantel, gevlochten van cedervezels (Thuja-giga).<BR> <BR> Bijna alle Noordwestkust Indianen verwerkten plantaardige vezels in kleding. Cederbomen (Thuja plicata) groeiden overal langs de kust en van de bast werden allerlei kledingstukken zoals deze cirkelvormige schoudermantel gemaakt. De mantels waren warm, zacht en waterbestendig en werden door mannen en vrouwen gedragen.<BR> <BR> Aan de Noordwestkust was wegens het weer warme, waterdichte kleding erg belangrijk. Hoewel niet onbekend met kledingstukken van dierenhuiden was kleding van repen geoliede cederboombast veel praktischer omdat deze bescherming tegen regen en kou bood. Omdat de bast op zich al uit meerdere laagjes bestaat was dit materiaal een goede isolator en droogde het snel bij het vuur. In goed weer waren, totdat Christelijke missionarissen hun normen en waarden deden gelden, de mannen geheel naakt en droegen vrouwen in en om het huis geen bovenkleding. Kleding van vrouwen bestond over het algemeen over uit een geweven deken die op verschillende manieren om het lichaam gedrapeerd kon worden en een rokje van losse stroken gerafelde cederbast aan een ceintuur. Vrouwen droegen daarnaast soms een mantel van hetzelfde materiaal als de deken met een opening voor het hoofd die over de schouders tot aan de heupen en soms tot aan de knieën reikte. Kwaliteitskleding bestond uit bundels zachte vezels cederbast die met een draad van plantaardige vezels aan elkaar werden bevestigd. Kwaliteitskleding van cederbast had een hoge marktwaarde en werd geruild met andere kostbaarheden zoals bijvoorbeeld kano’s, stenen hamers en slaven. Tegen 1875 was kleding van cederbast geheel vervangen door Europese kledij en raakten de weef- en vlechttechnieken vergeten.