Hornbill

Een beeld van een Neushoornvogel gemaakt van hout. Het beeld bestaat uit verschillende onderdelen, de romp, twee vleugels en twee poten. Het beeld lijkt in vliegende houding te zijn gesneden. De vleugels staan wijd uit en de veren zijn á jour uitgesneden. De vleugels steken met platte pennen in de romp. De lange hals en de kop met duidelijk aangegeven ogen en geopende snavel wijst omhoog. Bovenop de kop een krul. Aan de onderkant van de romp twee korte poten met elk twee tenen. De lange gebogen staart loopt langzaam breder uit en is à jour gesneden. Het lichaam en de hals zijn rood en zwart gekleurd. Op de kop en de staart zijn zwarte lijnen te zien. De randen van de vleugels zijn met vele halvemaanfiguren uitgesneden. Bij de zogeheten langhuizen van de Ngaju Dayak worden dit soort beeltenissen van neushoornvogels - Tingang - op hoge palen gezet, ter bescherming van de gemeenschap.<BR> <BR> De neushoornvogel was bij de verschillende Dayak volken van Borneo een belangrijk dier dat veel voorkwam in hun mythen. Zijn beeltenis had symbolische betekenis en was een veel terugkerend motief. Deze vogel stond bij de Ngaju Dayak symbool voor het mannelijke en de bovenwereld. Hij was een manifestatie van de oppergod van de bovenwereld die Mahatara werd genoemd. Deze benaming is waarschijnlijk ontstaan in de dertiende eeuw door invloeden van het hindoeistische rijk Majapahit, dat toen over vele nu Indonesische eilanden (waaronder Borneo) heerste.Zo zijn bepaalde begrippen overgenomen door de Dayak volken (H. Schärer, 1963, p. 12-15). Bij sommige Dayak groepen mocht het motief van de neushoornvogel alleen gebruikt worden door de aristocratie, omdat het te krachtig zou zijn voor de lagere klassen. Vaak werden er houten beelden gesnedent van de neushoornvogel. Deze werden dan op palen geplaatst om een dorp te beschermen of ze werden gebruikt bij ceremonieën of grafarchitectuur. Het ivoor van de snavel van de neushoornvogel werd vaak omgevormd tot oorsieraden, meestal gedragen door krijgers en aristocraten (B. Sellato, 1989, p. 45-46). De neushoornvogel werd ook wel gezien als de belichaming van de oorlog. Dit verklaart waarom het als een symbool voor kracht werd gebruikt. Bijvoorbeeld in de krijgskostuums van sommige Dayak groepen, dit deden zij door hier neushoornvogelveren aan toe te voegen (M. Heppell, L.A. Melaka & E.A. Usen, 2005, p. 13 & 145-148). De neushoornvogel was de mannelijke tegenhanger van de waterslang die voor het vrouwelijke en de onderwereld stond. Samen representeerden zij de gehele kosmos. Die eenheid in het universum vormde een belangrijk onderdeel in de verschillenden culturen van de verschillende Dayak groepen (J. Ave & V.T. King, 1986, p. 33-36).

Hornbill

Een beeld van een Neushoornvogel gemaakt van hout. Het beeld bestaat uit verschillende onderdelen, de romp, twee vleugels en twee poten. Het beeld lijkt in vliegende houding te zijn gesneden. De vleugels staan wijd uit en de veren zijn á jour uitgesneden. De vleugels steken met platte pennen in de romp. De lange hals en de kop met duidelijk aangegeven ogen en geopende snavel wijst omhoog. Bovenop de kop een krul. Aan de onderkant van de romp twee korte poten met elk twee tenen. De lange gebogen staart loopt langzaam breder uit en is à jour gesneden. Het lichaam en de hals zijn rood en zwart gekleurd. Op de kop en de staart zijn zwarte lijnen te zien. De randen van de vleugels zijn met vele halvemaanfiguren uitgesneden. Bij de zogeheten langhuizen van de Ngaju Dayak worden dit soort beeltenissen van neushoornvogels - Tingang - op hoge palen gezet, ter bescherming van de gemeenschap.<BR> <BR> De neushoornvogel was bij de verschillende Dayak volken van Borneo een belangrijk dier dat veel voorkwam in hun mythen. Zijn beeltenis had symbolische betekenis en was een veel terugkerend motief. Deze vogel stond bij de Ngaju Dayak symbool voor het mannelijke en de bovenwereld. Hij was een manifestatie van de oppergod van de bovenwereld die Mahatara werd genoemd. Deze benaming is waarschijnlijk ontstaan in de dertiende eeuw door invloeden van het hindoeistische rijk Majapahit, dat toen over vele nu Indonesische eilanden (waaronder Borneo) heerste.Zo zijn bepaalde begrippen overgenomen door de Dayak volken (H. Schärer, 1963, p. 12-15). Bij sommige Dayak groepen mocht het motief van de neushoornvogel alleen gebruikt worden door de aristocratie, omdat het te krachtig zou zijn voor de lagere klassen. Vaak werden er houten beelden gesnedent van de neushoornvogel. Deze werden dan op palen geplaatst om een dorp te beschermen of ze werden gebruikt bij ceremonieën of grafarchitectuur. Het ivoor van de snavel van de neushoornvogel werd vaak omgevormd tot oorsieraden, meestal gedragen door krijgers en aristocraten (B. Sellato, 1989, p. 45-46). De neushoornvogel werd ook wel gezien als de belichaming van de oorlog. Dit verklaart waarom het als een symbool voor kracht werd gebruikt. Bijvoorbeeld in de krijgskostuums van sommige Dayak groepen, dit deden zij door hier neushoornvogelveren aan toe te voegen (M. Heppell, L.A. Melaka & E.A. Usen, 2005, p. 13 & 145-148). De neushoornvogel was de mannelijke tegenhanger van de waterslang die voor het vrouwelijke en de onderwereld stond. Samen representeerden zij de gehele kosmos. Die eenheid in het universum vormde een belangrijk onderdeel in de verschillenden culturen van de verschillende Dayak groepen (J. Ave & V.T. King, 1986, p. 33-36).