Hat

De gevlochten hoed heeft de vorm van een platte, afgeknotte kegel. <BR> Op de bovenste helft zijn vaag nog resten van een opgeschilderde versiering te zien. Het type vlechtwerk is dat van Kodiak Island.<BR> <BR> Dit wijde type hoed, dat door de Koniag en Chugach vooral in het begin van de 19e eeuw gedragen werd, is qua stijl een Tlingit type. Enkele nog vaag zichtbare sporen van de kleur zwart voor figuurlijnen zijn kenmerkend voor Tlingit hoeden, maar de tertiaire ruimten zijn minder blauw dan verwacht had mogen worden. Een hoed als deze, maar met meer versieringen zoals kralen, schelpen en snorharen van zeeleeuwen, werd gedragen bij de jacht op zeezoogdieren. Misschien werd deze minder rijk versierde hoed -zoals Lishansky in 1805 als een van de weinigen kon observeren- door een vrouw gedragen in plaats van een jager. <BR> <BR> De Koniag en Chugach vonden Tlingit hoeden prachtig. In plaats van ze te imiteren kocht men ze soms rechtstreeks. Het Museum voor Antropologie en Etnologie in Leningrad beschikt over een Tlingit hoed die deels is overgeschilderd, en die van kralendecoraties is vooorzien, iets wat de Tlingit nooit deden. De oudste hoeden van een Tlingit type die gedragen werden door Sugpiaq Inuit werden waargenomen, nagetekend en verzameld op de derde reis van kapitein Cook, in 1778. Wat een Koniag of Chugach hoed onderscheidt van een Tlingit exemplaar is op de eerste plaats het gebruik van zeezoogdierharen en kralen. Verder zijn de figuren belangrijk. Sommige figuren zijn zo ver verwijderd van hun Tlingit 'prototype' dat de hoed waarop ze zijn afgebeeld zonder enige twijfel een Sugpiaq hoed is, maar soms lijken de figuren sprekend op die van de Tlingit en is het moeilijk een onderscheid te maken. Een Koniag-Chugach kenmerk is een zekere geometrisering van Tlingit motieven zoals lichaamsdelen.<BR> <BR> Deze hoed uit de von Siebold collectie is een vroeg type. Hoe later men in de 19e eeuw komt, des te meer versieringen treft men aan van kralen, snorharen en dentaliaschelpen, vaak over de figuren heen. De hoeden worden vaker voorzien van een setje cylinders van gewoven sparrenwortel op de top. Bij de Tlingit gaf het aantal cylinders de status van de drager aan, maar de maatschappij van de Pacific Eskimo's was betrekkelijk ongestratificeerd en men vond dit ornament vooral mooi en indrukwekkend. Ook gingen de Koniag en Chugach de hoeden steeds vaker in hun geheel fel- of donkerblauw verven, met vervolgens daarop in andere kleuren de patronen. De hoed in Museum Volkenkunde heeft deze 'barokke' kenmerken nog niet, en is vrij eenvoudig. Het is zeer spijtig dat de oorspronkelijke kleuren en decoraties verloren zijn gegaan. <BR> <BR> De artistieke invloed van de Tlingit op de Koniag en Chugach was ook voelbaar bij de decoratie van houten kommen, pijlenkokers, doosjes en lepels, en bij die van sparrenwortel gemaakte manden.

Hat

De gevlochten hoed heeft de vorm van een platte, afgeknotte kegel. <BR> Op de bovenste helft zijn vaag nog resten van een opgeschilderde versiering te zien. Het type vlechtwerk is dat van Kodiak Island.<BR> <BR> Dit wijde type hoed, dat door de Koniag en Chugach vooral in het begin van de 19e eeuw gedragen werd, is qua stijl een Tlingit type. Enkele nog vaag zichtbare sporen van de kleur zwart voor figuurlijnen zijn kenmerkend voor Tlingit hoeden, maar de tertiaire ruimten zijn minder blauw dan verwacht had mogen worden. Een hoed als deze, maar met meer versieringen zoals kralen, schelpen en snorharen van zeeleeuwen, werd gedragen bij de jacht op zeezoogdieren. Misschien werd deze minder rijk versierde hoed -zoals Lishansky in 1805 als een van de weinigen kon observeren- door een vrouw gedragen in plaats van een jager. <BR> <BR> De Koniag en Chugach vonden Tlingit hoeden prachtig. In plaats van ze te imiteren kocht men ze soms rechtstreeks. Het Museum voor Antropologie en Etnologie in Leningrad beschikt over een Tlingit hoed die deels is overgeschilderd, en die van kralendecoraties is vooorzien, iets wat de Tlingit nooit deden. De oudste hoeden van een Tlingit type die gedragen werden door Sugpiaq Inuit werden waargenomen, nagetekend en verzameld op de derde reis van kapitein Cook, in 1778. Wat een Koniag of Chugach hoed onderscheidt van een Tlingit exemplaar is op de eerste plaats het gebruik van zeezoogdierharen en kralen. Verder zijn de figuren belangrijk. Sommige figuren zijn zo ver verwijderd van hun Tlingit 'prototype' dat de hoed waarop ze zijn afgebeeld zonder enige twijfel een Sugpiaq hoed is, maar soms lijken de figuren sprekend op die van de Tlingit en is het moeilijk een onderscheid te maken. Een Koniag-Chugach kenmerk is een zekere geometrisering van Tlingit motieven zoals lichaamsdelen.<BR> <BR> Deze hoed uit de von Siebold collectie is een vroeg type. Hoe later men in de 19e eeuw komt, des te meer versieringen treft men aan van kralen, snorharen en dentaliaschelpen, vaak over de figuren heen. De hoeden worden vaker voorzien van een setje cylinders van gewoven sparrenwortel op de top. Bij de Tlingit gaf het aantal cylinders de status van de drager aan, maar de maatschappij van de Pacific Eskimo's was betrekkelijk ongestratificeerd en men vond dit ornament vooral mooi en indrukwekkend. Ook gingen de Koniag en Chugach de hoeden steeds vaker in hun geheel fel- of donkerblauw verven, met vervolgens daarop in andere kleuren de patronen. De hoed in Museum Volkenkunde heeft deze 'barokke' kenmerken nog niet, en is vrij eenvoudig. Het is zeer spijtig dat de oorspronkelijke kleuren en decoraties verloren zijn gegaan. <BR> <BR> De artistieke invloed van de Tlingit op de Koniag en Chugach was ook voelbaar bij de decoratie van houten kommen, pijlenkokers, doosjes en lepels, en bij die van sparrenwortel gemaakte manden.