Statushoed

Boomwortel hoeden. Van sparrenwortels werden door vrouwen kegelvormige hoeden gevlochten, zij het dat de bovenkant niet spits was maar afgeplat, en de onderrand soms breed uitliep. Onversierde hoeden werden door zowel mannen als vrouwen gedragen.<BR> <BR> Voor statushoeden werden soms twee verschillende vlechttechnieken gebruikt. Voor de onderzijde was dat een techniek die een mooi oppervlakte reliëf opleverde. De bovenzijde was zo vlak als mogelijk geweven omdat deze vervolgens werd voorzien van beschildering, uitgevoerd door mannen. Daarbij werden de mythologische clanfiguren afgebeeld, in gestileerde vorm, meestal in zwart en rood uitgevoerd, soms aangevuld met blauw-groen. Vaak was de gehele hoed hetzelfde gevlochten en beschilderd. Dergelijke hoeden werden gedragen door clan- en dorpshoofden, bij feestelijke gelegenheden. Soms waren enkele brede gevlochten ringen boven op de hoed aangebracht. Deze verwijzen in ieder geval naar hoge status, maar de vroegere interpretatie dat het aantal ringen het aantal gegeven potlatches weergeven, wordt niet langer meer gevolgd.<BR> <BR> Enkele schilders van gevlochten statushoeden brachten een signatuur aan op de hoed, meestal op de afgeplatte top, en vaak in de vorm van een ster. Aan de hand van het aantal stralen en de kleuren van de ster wist men wie de hoed had beschilderd. Tom Price (Haida) gebruikte een vijfpuntige rode ster; Charles Edenshaw (Haida) een vierpuntige ster, verdeeld in rode en zwarte segmenten op de hoeden die door ijn vrouw Isabelle waren gevlochten.<BR> <BR> Deze gevlochten kegelvormige hoeden waren vooral kenmerkend voor de stammen van de noordelijke Noordwest kust: Tlingits en Haidas. Er is gesuggereerd dat dit type hoed was ontleend aan Chinese zeelieden die op het schip van John Meares werkten dat in 1788 dit kustgebied bezocht. Echter, dergelijke hoeden zijn ook opgegraven in prehistorische nederzettingen, hetgeen hun autochtone ontwikkeling lijkt te bevestigen.<BR> <BR> Meer platte breedgerande hoeden van gevlochten sparrenwortels waren kenmerkend voor de noordelijke buren van de Tlingits en Haidas: de Inuït (Eskimos). De beschildering bestaat weliswaar uit gestileerde figuren van dieren en mythologische wezens, maar wijkt toch duidelijk af van de karakteristieke vormlijn-stijl van de Noordwest kust Indianen. De Inuït-hoeden zijn soms

Statushoed

Boomwortel hoeden. Van sparrenwortels werden door vrouwen kegelvormige hoeden gevlochten, zij het dat de bovenkant niet spits was maar afgeplat, en de onderrand soms breed uitliep. Onversierde hoeden werden door zowel mannen als vrouwen gedragen.<BR> <BR> Voor statushoeden werden soms twee verschillende vlechttechnieken gebruikt. Voor de onderzijde was dat een techniek die een mooi oppervlakte reliëf opleverde. De bovenzijde was zo vlak als mogelijk geweven omdat deze vervolgens werd voorzien van beschildering, uitgevoerd door mannen. Daarbij werden de mythologische clanfiguren afgebeeld, in gestileerde vorm, meestal in zwart en rood uitgevoerd, soms aangevuld met blauw-groen. Vaak was de gehele hoed hetzelfde gevlochten en beschilderd. Dergelijke hoeden werden gedragen door clan- en dorpshoofden, bij feestelijke gelegenheden. Soms waren enkele brede gevlochten ringen boven op de hoed aangebracht. Deze verwijzen in ieder geval naar hoge status, maar de vroegere interpretatie dat het aantal ringen het aantal gegeven potlatches weergeven, wordt niet langer meer gevolgd.<BR> <BR> Enkele schilders van gevlochten statushoeden brachten een signatuur aan op de hoed, meestal op de afgeplatte top, en vaak in de vorm van een ster. Aan de hand van het aantal stralen en de kleuren van de ster wist men wie de hoed had beschilderd. Tom Price (Haida) gebruikte een vijfpuntige rode ster; Charles Edenshaw (Haida) een vierpuntige ster, verdeeld in rode en zwarte segmenten op de hoeden die door ijn vrouw Isabelle waren gevlochten.<BR> <BR> Deze gevlochten kegelvormige hoeden waren vooral kenmerkend voor de stammen van de noordelijke Noordwest kust: Tlingits en Haidas. Er is gesuggereerd dat dit type hoed was ontleend aan Chinese zeelieden die op het schip van John Meares werkten dat in 1788 dit kustgebied bezocht. Echter, dergelijke hoeden zijn ook opgegraven in prehistorische nederzettingen, hetgeen hun autochtone ontwikkeling lijkt te bevestigen.<BR> <BR> Meer platte breedgerande hoeden van gevlochten sparrenwortels waren kenmerkend voor de noordelijke buren van de Tlingits en Haidas: de Inuït (Eskimos). De beschildering bestaat weliswaar uit gestileerde figuren van dieren en mythologische wezens, maar wijkt toch duidelijk af van de karakteristieke vormlijn-stijl van de Noordwest kust Indianen. De Inuït-hoeden zijn soms